De veiligheid van betaalkaarten en hoe (onbeperkte) aansprakelijkheid te vermijden

Voorzichtigheid bij het gebruik en de bewaring van een betaalinstrument zou een evidentie moeten zijn, ongeacht wie uiteindelijk de rekening betaalt voor het misbruik van een verloren, gestolen of gekopieerd betaalinstrument. In een eerder bericht op deze blog werd al aangegeven dat deze voorzichtigheid onder meer betrekking heeft op het betaalinstrument zelf (het is niet de bedoeling dat bv. kaarten zomaar onbeheerd worden achtergelaten worden of voor het grijpen liggen) en op de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken (zo is het aan de gebruiker om de PIN-code geheim te houden). Daarbij werd gewezen op de mogelijkheid om de gebruiker onbeperkt aansprakelijk te houden voor de opgelopen verliezen indien die gebruiker een grove nalatigheid kan worden verweten. Het doel van dit bericht is om met twee recente voorbeelden te verhelderen wat daaronder precies verstaan wordt. 

Aansprakelijkheidsregeling bij verloren en gestolen betaalinstrumenten

Kort samengevat, is de regeling van de aansprakelijkheid bij een verloren of gestolen betaalinstrument t.a.v. consumenten de volgende (artikel 37 Wet betalingsdiensten):

  • Vanaf de kennisgeving van verlies of diefstal is de consument in principe niet meer aansprakelijk voor verder onrechtmatig gebruik van de kaart;
  • Voor de kennisgeving van verlies of diefstal draagt de consument het verlies tot een bedrag van ten hoogste 150 euro voor niet-toegestane betaalinstructies (de grens van 150 euro kan contractueel ook verlaagd of tot nul herleid worden);
  • Voor de kennisgeving van verlies of diefstal draagt de consument alle verliezen die voortvloeien uit niet-toegestane betalingen als die zich hebben voorgedaan doordat de consument met grove nalatigheid één van de verplichtingen genoemd in artikel 31 Wet betalingsdiensten niet is nagekomen (onder meer: alle redelijke maatregelen nemen om de veiligheid van de kaart en de PIN-code te waarborgen).

Ten aanzien van niet-consumenten kan van deze regeling worden afgeweken.

Grove nalatigheid bij de veilige bewaring van een betaalinstrument

Artikel 31 §2 Wet betalingsdiensten bevat de verplichting voor de houder om de redelijke voorzorgsmaatregelen te treffen om de veiligheid van het betaalinstrument alsook van de middelen die het gebruik ervan mogelijk maken, te verzekeren. In het licht van deze verplichting oordeelde het Bemiddelingscollege op 15 januari 2013 (advies 2012.1827) dat er sprake is van een grove nalatigheid wanneer een kaarthouder zijn jas met daarin zijn portefeuille met volledige inhoud, waaronder een debetkaart en twee kredietkaarten, onbeheerd achterlaat in het bagagerek in een trein. Dit oordeel geldt ook wanneer de echtgenote van de kaarthouder nog in de trein blijft zitten omdat zij evenmin controle kon uitoefenen op die jas.

Onvoorzichtigheid aangaande de keuze van de geheime code

In datzelfde advies van 15 januari 2013 was nog een andere vraag naar grove nalatigheid aan de orde, meer bepaald met betrekking tot de keuze van de geheime code. Het Bemiddelingscollege oordeelde dat het feit dat de geheime code van de debetkaart en de kredietkaarten van de kaarthouder bestaan uit een deel van de geboortedatum geen grove nalatigheid uitmaakt “omdat op basis van een acht cijfers tellende geboortedatum er verschillende combinaties mogelijk zijn om tot een geheime code van vier cijfers te komen”.  Het Bemiddelingscollege wijst er echter wel op dat de keuze voor een dergelijke geheime code geen aanbeveling verdient en het frauduleuze gebruik van de kaarten vergemakkelijkt heeft in het voorgelegde geval. Dit leidt het college af uit de omstandigheid dat de kaartdieven bij de eerste respectievelijk de tweede poging de juiste geheime code  intikten.

Daarnaast merkt het Bemiddelingscollege op dat het feit dat een kaarthouder dezelfde geheime code kiest voor zijn debetkaart en voor zijn twee kredietkaarten bewezen moet worden én dat zelfs indien dit bewezen zou worden, dit op zichzelf geen grove nalatigheid uitmaakt. Het Bemiddelingscollege stelt slechts dat dit af te raden is. Mogelijks zou dit m.i. wel een grove nalatigheid kunnen uitmaken indien het gebeurt in combinatie met andere elementen (bv. een heel eenvoudige geheime code zoals ‘0000’ of ‘1234’).

In een ander advies van 15 januari 2013 (advies 2012.1194) oordeelde het Bemiddelingscollege dat er geen sprake is van grove nalatigheid indien de betalingsdienstgebruiker (lees: in veel gevallen de consument) de eerste vier cijfers van zijn geboortedatum hanteert als geheime code. Het Bemiddelingscollege noemt deze keuze wel onvoorzichtig, maar dat volstaat nog niet om te spreken van een grove nalatigheid. De houder van het betaalinstrument ziet het verlies waarvoor hij zelf moet instaan daardoor verminderd van 2.020 naar 150 euro.

In de aangehaalde beslissingen van het Bemiddelingscollege mag alleszins geen vrijgeleide gelezen worden om te kiezen voor geheime codes die voor de hand liggen:

  • Ten eerste omdat zelfs in de hypothese dat de aansprakelijkheid beperkt wordt, de houder nog wel aansprakelijk is ten belope van 150 euro;
  • Ten tweede omdat van de kaarthouder kan verwacht worden dat hij zelf de mogelijke aansprakelijkheid van zijn betalingsdienstaanbieder tot een minimum beperkt;
  • Ten derde omdat het niet uitgesloten is dat de keuze voor een te voor de hand liggende code in bepaalde gevallen wel een grove nalatigheid zal uitmaken. Mogelijks is dat het geval wanneer de consument bijvoorbeeld kiest voor de code 0000 terwijl de betalingsdienstaanbieder uitdrukkelijk vraagt om niet te kiezen voor vier gelijke cijfers als geheime code.

De houder van een betaalinstrument dient dan ook los van de vraag naar de eventuele grove nalatigheid de grootste voorzichtigheid te betrachten bij de keuze van de geheime code.

Andere adviezen van het Bemiddelingscollege kan u raadplegen op
de website van de Bemiddelingsdienst Banken – Krediet – Beleggingen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *