Verkoop aan inwoners van een andere lidstaat: welke rechter is bevoegd?

Stel: u verkoopt aan een consument die inwoner is van een andere EU-lidstaat. Weet u dan zeker in welke lidstaat u door de consument voor de rechter gedaagd kan worden in verband met de gesloten verkoop en het voorwerp van die verkoop? Is het bijvoorbeeld denkbaar dat een onderneming door een consument die woont in een andere lidstaat voor de rechter in die andere lidstaat wordt gedaagd, ook al is er geen sprake van een verkoop op afstand? Een beknopte analyse aan de hand van een recent arrest van het Hof van Justitie.

De bepalingen in de Brussel I-verordening

Artikel 15, lid 1, sub c, van verordening 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de Brussel I-verordening) bepaalt: ‘Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer […] c) […] de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt’.

Vervolgens bepaalt artikel 16 van de Brussel I-verordening in zijn eerste lid: ‘De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft’. De consument wordt aldus de keuze gelaten.

Verlangt artikel 15, lid 1, sub c van de Brussel I-verordening dat het gaat om een verkoop op afstand?

Het Hof van Justitie had onlangs de mogelijkheid om zich over deze vraag uit te spreken. De feiten die aanleiding gaven tot het arrest zijn samen te vatten als volgt:

Een consument die in Oostenrijk woont, zocht op internet naar een auto van een Duits merk (voor privé gebruik) en voerde uiteindelijk op een Duitse website het gewenste merk en model in. De consument in kwestie werd vervolgens doorgestuurd naar een aanbieding van een in Duitsland gevestigde burgerlijke vennootschap. De consument belde de verkoper op een nummer dat een internationaal kengetal bevatte en kreeg te horen dat de gekozen personenwagen niet meer beschikbaar was. Door de verkoper werd een andere personenwagen voorgesteld. Aan de consument werd ook meegedeeld dat haar Oostenrijkse nationaliteit niet aan de aankoop van een personenwagen bij de Duitse vennootschap in de weg stond. De consument ging vervolgens naar Duitsland, ondertekende de koopovereenkomst en nam het voertuig in ontvangst. Terug in Oostenrijk, bleken er ernstige gebreken aan het voertuig. Na de weigering van de verkoper om het voertuig te herstellen, leidde de consument een procedure in voor de rechterlijke instantie van haar woonplaats, d.w.z. in Oostenrijk en niet in Duitsland. De redenering was dat zij een overeenkomst had gesloten als consument met een onderneming die haar commerciële of beroepsactiviteit op Oostenrijk richtte, zoals bedoeld in artikel 15, lid 1, sub c van de Brussel I-verordening.

Het Hof van Justitie hoefde niet na te gaan of de commerciële activiteiten van verweerders op Oostenrijk waren gericht, omdat de Oostenrijkse reeds had geoordeeld dat aan deze voorwaarde is voldaan. Wel stelde de verwijzende rechter een prejudiciële vraag om te vernemen of artikel 15, lid 1, sub c, van de Brussel I-verordening aldus moet worden uitgelegd dat het verlangt dat de overeenkomst tussen consument en ondernemer op afstand is gesloten. Het Hof van Justitie beantwoordt deze vraag ontkennend en haalt in zijn arrest argumenten aan uit de ontstaansgeschiedenis van de Brussel I-verordening, uit de letterlijke tekst van de verordening en uit de doelstelling van de betreffende verordening.

Aandachtspunt voor uw onderneming

Het hoger genoemde artikel 15, lid 1, sub c kan er dus toe leiden dat uw onderneming wordt gedagvaard voor de rechter in een andere lidstaat wanneer een overeenkomst werd gesloten met een consument in die andere lidstaat, ook al gaat het niet om een overeenkomst op afstand. Het artikel vindt toepassing zodra (1) de ondernemer zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, dan wel zijn activiteiten met ongeacht welke middelen richten op die lidstaat, of op meerdere lidstaten met inbegrip van die lidstaat, en (2) de overeenkomst waarover het gaat onder dergelijke activiteiten valt. Of deze voorwaarden vervuld zijn, zal een feitenkwestie zijn die beslecht wordt door de nationale rechter.

De zaak is bij het Hof van Justitie bekend onder het nummer C-190/11 en het arrest kan worden geraadpleegd op de website van het Hof.

De Brussel I-verordening kan u raadplegen op de website van de Europese Unie.

Wat is een overeenkomst op afstand?

Een overeenkomst op afstand is onderworpen aan een aantal specifieke regels. Zo moet de consument bij het aanbod van een overeenkomst op afstand, maar ook na afsluiten van de overeenkomst op afstand wettelijk bepaalde informatie ontvangen. In principe zal de consument ook beschikken over het recht om de overeenkomst te herroepen binnen een termijn van minstens 14 dagen. Een onderneming die om welke reden dan ook niet onder deze regels wil vallen, doet er dan ook goed aan ervoor te zorgen dat zij geen overeenkomst op afstand sluit. Een goed begrip van de ‘overeenkomst op afstand’ is dan ook noodzakelijk.

Definitie van ‘overeenkomst op afstand’

‘Overeenkomst op afstand’ wordt gedefinieerd in artikel 2, 21° Wet Marktpraktijken als ‘elke overeenkomst tussen een onderneming en een consument inzake goederen of diensten die wordt gesloten in het kader van een door de onderneming georganiseerd systeem voor verkoop van goederen of diensten op afstand waarbij, voor deze overeenkomst, uitsluitend gebruik gemaakt wordt van een of meer technieken voor communicatie op afstand tot en met de sluiting van de overeenkomst zelf’. De meest essentiële elementen in deze definitie werden van onderlijning voorzien.

Voor dit bericht is vooral de voorwaarde van belang dat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van één of meer technieken voor communicatie op afstand tot en met de sluiting van de overeenkomst. Een ‘techniek voor communicatie op afstand’ wordt in artikel 2, 22° Wet Marktpraktijken gedefinieerd als ‘ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van onderneming en consument, kan worden gebruikt voor de sluiting van de overeenkomst tussen deze partijen’.

Toepassing van de definitie

Onlangs (25 september 2012) kreeg de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Antwerpen de kans zich uit te spreken over een vraag met betrekking tot de definitie van ‘verkoop op afstand’. Een onderneming gaf op haar website de mogelijkheid om een offerte te vragen, maar verder werden geen elementen aangebracht met betrekking tot de precieze wijze waarop de overeenkomsten werden afgesloten. De rechter oordeelde dat het loutere feit dat een offerte online kan worden aangevraagd onvoldoende is om te spreken van een overeenkomst op afstand.

Deze uitspraak baseert zich op de definitie van ‘overeenkomst op afstand’. Met een loutere offerte die kan worden aangevraagd via een techniek voor communicatie op afstand (zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van onderneming en consument), is er nog geen overeenkomst gesloten tussen onderneming en consument. Daartoe is het noodzakelijk dat ook de andere elementen van de definitie voorhanden zijn, onder meer de meest cruciale dat ook de sluiting van de overeenkomst gebeurt door uitsluitend gebruik te maken van een of meer technieken voor communicatie op afstand. Wanneer bijvoorbeeld de uiteindelijke overeenkomst op basis van de online aangevraagde offerte gesloten wordt in gelijktijdige fysieke aanwezigheid van onderneming en consument, gelden de regels inzake overeenkomsten op afstand niet.

Concreet belang

Een onderneming die de strenge verplichtingen inzake verkoop op afstand wil vermijden, maar die internet toch in zekere mate wil gebruiken om de verkoop van haar producten te promoten, kan dit doen op verschillende manieren. Zo kan zij de website uitsluitend aanwenden om algemene reclame te maken, maar zij kan ook reservatie van goederen mogelijk maken of de mogelijkheid tot aanvraag van een offerte voorzien. Zolang bij de uiteindelijke sluiting van de overeenkomst beide partijen fysiek aanwezig zijn, gelden de regels inzake overeenkomsten op afstand niet.

Eerder verschenen op deze blog al een bericht met betrekking tot de te verwachten wijzigingen in de regeling inzake verkoop op afstand en een bericht met betrekking tot het begrip duurzame drager en meer bepaald de vraag of een website in aanmerking komt als duurzame drager.

Overeenkomsten op afstand: website is geen duurzame drager of toch niet altijd

In een arrest van 5 juli 2012 oordeelde het Hof van Justitie dat een gewone internetsite geen ‘duurzame drager’ is in de zin van artikel 5, lid 1 van richtlijn 97/7/EG. Een onderneming actief in bv. de verkoop via internet zal moeten kiezen voor andere middelen om de informatie aan de consument te verstrekken, zoals via e-mail of sms, op USB-stick of memory card. Het Hof doet echter geen uitspraak over zogenaamde ‘geavanceerde’ websites.

Een gewone website is geen duurzame drager

Artikel 46 §1 van de Wet Marktpraktijken verplicht de onderneming  in het kader van een overeenkomst op afstand tot bevestiging van een aantal gegevens aan de consument, waarbij die onderneming de keuze heeft om dit schriftelijk of op een duurzame drager te doen. Deze verplichting is gebaseerd op artikel 5, lid 1 van richtlijn 97/7 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten. Het Hof van Justitie heeft in het recente arrest van 5 juli 2012 onderzocht of een internetsite kan beschouwd worden als een ‘duurzame drager’. Het Hof oordeelde dat een duurzame drager veronderstelt (1) dat de consument de aan hem persoonlijk gerichte informatie kan opslaan, (2) dat gewaarborgd wordt dat de inhoud ervan niet wordt gewijzigd, (3) dat de informatie gedurende een passende termijn toegankelijk is en (4) dat de drager consumenten de mogelijkheid biedt om de informatie ongewijzigd weer te geven. Een gewone website biedt deze garanties niet, onder meer omdat een verkoper de inhoud ervan eenzijdig kan wijzigen.

Geen uitsluitsel over ‘geavanceerde’ websites

Het Hof van Justitie heeft echter niet gezegd dat een website nooit een duurzame drager kan zijn. Volgens één van de bij het geding betrokken partijen bestaan er immers ‘geavanceerde’ websites die wel de vereiste garanties bieden. Omdat de website die in het geding aan de orde was geen dergelijke geavanceerde website was, heeft het Hof van Justitie hierover geen uitspraak gedaan. Dit wil zeggen dat het Hof niet heeft uitgesloten dat een website inderdaad de nodige garanties kan bieden en dus een duurzame drager kan zijn.

Belang overstijgt verkoop op afstand

De prejudiciële vraag waarop het Hof antwoordde, betrof de uitlegging van Richtlijn 97/7/EG, maar het concept ‘duurzame drager’ komt ook in andere Europese wetgeving terug, zoals de Richtlijn betalingsdiensten (PSD),
de Richtlijn consumentenkrediet (CCD) en
de Richtlijn verzekeringsbemiddeling. Er is geen reden om aan te nemen dat het concept ‘duurzame drager’ in deze Richtlijnen een andere betekenis zou hebben en bijgevolg is het arrest ook voor de uitlegging van deze richtlijnen van belang.

De zaak is bij het Hof van Justitie bekend onder het nummer C-49/11 en het arrest kan worden geraadpleegd op de website van het Hof.

Op deze blog verscheen enkele weken geleden ook al een korte bijdrage met betrekking tot websites (specifiek m.b.t. de vraag waar de informatie op een website vermeld moet worden) en een bijdrage over de impact van de Richtlijn consumentenrechten op de verplicht te vermelden informatie bij verkoop op afstand en overeenkomsten gesloten buiten de verkoopruimten van de onderneming.