Google Adwords: het hof van beroep te Gent laat gebruik van naam concurrent toe

Het hof van beroep te Gent sprak zich op 19 mei 2014 uit over het gebruik van de naam of namen van een concurrent als/voor Google Adwords. Hoewel deze praktijk concreet betekent dat iemand die de naam van die concurrent intikt in Google eerst een advertentie voor een andere onderneming zal zien, veroordeelt het hof van beroep te Gent de praktijk niet. Een korte bespreking.

Wat is/zijn Google Adwords?

Google Adwords is een dienst van Google die kan worden aangewend om op een heel specifieke wijze reclame te maken. Een onderneming kan een aantal begrippen kiezen die ertoe leiden dat wanneer een internetgebruiker die begrippen op Google intikt, de betreffende gebruiker automatisch eerst een advertentie zal zien voor de betreffende onderneming. Stel dat een reisagent bv. het woord ‘riviera’ kiest, dan zal een gesponsorde link naar zijn website boven de normale zoekresultaten geplaatst worden. Uiteraard gaat het hier om een betalende dienst.

Hoe werden de Google Adwords gekozen?

In het geval voorgelegd aan het hof van beroep te Gent, koos een slotenmaker een heel aantal termen die internetgebruikers zouden leiden naar zijn advertentie en gesponsorde link. Vele termen gaven geen aanleiding tot discussie zoals ‘slotenmaker’, ‘sleutel’, ‘brandkast’, ‘slotenmaker izegem’ enzovoort. De betreffende onderneming koos er echter voor om ook de naam van zijn concurrent in een aantal vormen te gebruiken voor de dienst Google Adwords. Het gevolg was dat indien een internetgebruiker de naam van de concurrent intikte, die internetgebruiker eerst advertenties te lezen kreeg van een andere onderneming. De eigenlijke link naar de website van die concurrent stond wat lager op de zoekresultaten, onder de gesponsorde link(s).

Het arrest van het hof van beroep te Gent

Het bestreden vonnis

De concurrent wiens naam gebruikt was, dagvaardde de onderneming die op die wijze gebruik maakte van Google Adwords op basis van (1) een schending van haar handelsbenaming, (2) een schending van haar vennootschapsbenaming en (3) een inbreuk op de artikelen 95 en 96, 1° WMPC.

In eerste aanleg kreeg die concurrent ook gelijk en de rechter legde een verbod op om de betreffende naam van die concurrent nog te gebruiken als adword om daaraan publiciteit te koppelen voor de handelsactiviteit van een andere onderneming.

Het hof van beroep te Gent was het echter niet eens met deze analyse en hervormde het vonnis, op grond van de onderstaande motieven.

Geen schending van de handelsbenaming

Het hof van beroep te Gent stelt dat de concurrent er niet in slaagt aan te tonen dat haar handelsnaam geschonden is, in die zin dat er verwarring zou kunnen ontstaan tussen de twee ondernemingen. Het hof overweegt daarbij:

Door de gebruikte adwords wordt geen afbreuk gedaan aan het onderscheidend karakter van de handelsbenaming van (…). Het publiek kan haar nog steeds identificeren. De adwords zelf zijn niet zichtbaar voor het publiek. Eens de zoekende potentiële klant na het intikken van de zoektermen (…) op de site van Google komt, ziet hij of zij advertenties bovenaan een lijst van sites. In de advertentie van (…) is geen enkele referentie naar de (…) of haar diensten. Op het blad met referenties kan zonder meer het onderscheid gemaakt worden tussen de beide partijen en hun ondernemingen.

Geen schending van de vennootschapsbenaming

Volgens het hof van beroep te Gent is de betreffende bepaling niet eens van toepassing.

Geen oneerlijke marktpraktijk, geen misleiding of verwarring

Het hof van beroep te Gent oordeelt dat er geen sprake is van een oneerlijke marktpraktijk omdat:

  • Het enkele gebruik van de naam van een concurrent (en dus het gebruik maken van de reputatie) niet volstaat om te spreken van een oneerlijke marktpraktijk;
  • De hekelde praktijk inherent is aan de vrije mededinging omdat reclame er net toe strekt om internetgebruikers een alternatief te bieden voor de waren of diensten van de concurrent;
  • Van een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker verwacht mag worden dat hij het onderscheid kan maken tussen de advertentie van de ene onderneming en het zoekresultaat van de andere onderneming;
  • De consument dus niet noodzakelijk misleid wordt of in verwarring wordt gebracht.

Wel waarde, maar geen precedentswaarde

Vooraleer iedere onderneming nu van het aangehaalde arrest gebruik zou maken, is een waarschuwing toch gepast. Immers, het arrest heeft geen precedentswaarde, hetgeen wil zeggen dat niet enkel hogere, maar ook lagere rechtbanken en hoven van beroep deze rechtspraak naast zich neer kunnen leggen. Hoewel het arrest goed gemotiveerd is en ongetwijfeld op verdedigbare gronden steunt, kunnen we er moeilijk om heen dat de uitspraak in eerste aanleg wel totaal anders was en ongetwijfeld ook niet onverdedigbaar was. Dit arrest biedt kortom geen zekerheid dat de besproken praktijk altijd en overal door een rechtbank of hof van beroep zal worden toegestaan.

 

Op deze blog verscheen eerder al een bericht in verband met de vraag of domeinnamen en metatags reclame uitmaakten. Het Hof van Justitie oordeelde toen dat dat wel degelijk het geval is.

Maken domeinnamen en metatags reclame uit? Het Hof van Justitie antwoordt.

Het Hof van Justitie doet meer dan enkel oordelen of de Belgische Wet Marktpraktijken nog wel in overeenstemming is met de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. Het Hof van Justitie verschaft ook nuttige toelichting bij de begrippen gehanteerd in de Wet Martkpraktijken en gidst de nationale rechters bij de uitlegging van deze begrippen. In een recent arrest van 11 juli 2013 interpreteerde het Hof van Justitie het begrip ‘reclame’ en legde het Hof uit waarom domeinnamen en metatags al dan niet reclame uitmaken in de zin van de Europese richtlijnen. Een analyse.

Belang van de vraag

Het reclamebegrip wordt in artikel 2, 19° van de Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (hierna ‘WMPC’) gedefinieerd als ‘iedere mededeling van een onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel heeft de verkoop van producten te bevorderen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen. Deze definitie dient vanzelfsprekend als basis voor de definitie van ‘vergelijkende reclame’ (en alle voorwaarden die daaraan verbonden zijn vermeld in artikel 19 WMPC), maar is bv. ook van belang voor artikel 96 WMPC dat onder meer iedere reclame van een onderneming jegens andere personen dan consumenten verbiedt die misleidend of denigrerend is. De genoemde bepalingen zijn ook grotendeels gebaseerd op de Europese bepalingen die nu vervat zijn in Richtlijn 2006/114 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (gecodificeerde versie). Dit maakt dat de interpretatie die het Europese Hof geeft van het begrip reclame, meer is dan een loutere bron van inspiratie voor de nationale rechters.

De feiten in de onderliggende zaak

De feiten die aanleiding gaven tot de prejudiciële vraag m.b.t. domeinnamen waren als volgt:

  • Twee ondernemingen die sorteermachines en sorteerlijnen met lasertechnologie ontwerpen, produceren en verkopen, staan tegenover elkaar;
  • De ene onderneming registreert een domeinnaam waarin de naam van de andere onderneming voorkomt. De inhoud van de website achter deze domeinnaam is echter de inhoud van haar gebruikelijke website die ook schuilt achter de domeinnamen waarin haar eigen naam voorkomt.
  • Dezelfde onderneming gebruikt ook de producten (de productnamen) en de handelsnaam van de andere onderneming als metatags voor haar websites. Het gevolg is dat zoekmachines de website van de eerste onderneming hoog plaatsen wanneer internetgebruikers de namen van de producten van de tweede onderneming opzoeken.

Volgens de tweede onderneming maken de geregistreerde domeinnaam en de gebruikte metatags vergelijkende en misleidende reclame uit (onder meer). Om na te gaan of er daarvan sprake kan zijn, moet uiteraard eerst worden vastgesteld dat het om ‘reclame’ gaat en net daarover gaat de prejudiciële vraag van het Hof van Cassatie aan het Hof van Justitie.

Maken domeinnamen reclame uit?

Het Hof van Justitie oordeelt dat de registratie van een domeinnaam een louter formele handeling is die op zich niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat de potentiële consumenten bekend kunnen raken met de domeinnaam en dat die hun keuze dus niet kan beïnvloeden. Bijgevolg kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van een mededeling die ertoe strekt de afzet van goederen of diensten van de houder van de domeinnaam te bevorderen in de zin van artikel 2, sub a, van Richtlijn 2006/114 (Europese definitie van het begrip ‘reclame’ die bewoordingen hanteert die afwijken van de WMPC).

Het Hof van Justitie voegt daaraan toe dat de registratie van een domeinnaam ertoe strekt dat de concurrenten deze domeinnaam niet meer voor hun eigen websites kunnen registreren en gebruiken. Het Hof van Justitie vervolgt:

De enkele registratie van een dergelijke domeinnaam bevat op zich echter geen enkele reclameboodschap, maar vormt hoogstens een beperking van de communicatiemogelijkheden van deze concurrent, welke beperking in voorkomend geval op basis van andere wettelijke bepalingen kan worden aangevochten.

Let wel, deze rechtspraak betreft enkel de loutere registratie van de domeinnaam. Het Hof van Justitie oordeelt vervolgens wel streng over het feit dat onder de geregistreerde domeinnaam waarin de naam van de andere onderneming voorkwam, gewoon de gebruikelijke website van de eerste onderneming schuilgaat. Een dergelijk gebruik (maar het gaat dus om het gebruik en niet om de registratie), maakt wel een reclame uit omdat het kennelijk tot doel heeft de afzet van de goederen of de diensten van de houder van de domeinnaam te bevorderen.

Maken metatags reclame uit?

Het Hof van Justitie kijkt naar de precieze aard van metatags en concludeert dat dergelijke metatags bestaan uit trefwoorden die door de zoekmachines worden gelezen wanneer zij het internet aftasten om een lijst van links naar de talrijke websites op het internet te kunnen opmaken. Metatags vormen volgens het Hof dus een van de middelen aan de hand waarvan deze zoekmachines een ranglijst van websites kunnen weergeven naargelang hun relevantie met betrekking tot het door de internetgebruiker ingevoerde zoekwoord.

Worden de namen van de producten van een concurrent en diens handelsnaam gebruikt, dan leidt dat er normaalgesproken toe dat wanneer een internetgebruiker een van deze namen of die handelsnaam in de zoekmachine invoert, het door deze machine weergegeven natuurlijke resultaat er in het voordeel van de gebruiker van die metatags anders zal uitzien en dat de link naar zijn website in de lijst van resultaten zal zijn opgenomen, eventueel zelfs vlak bij de link naar de website van de betrokken concurrent.

Een dergelijk gebruik van metatags leidt er dus toe dat aan de internetgebruiker die een van deze productnamen of die handelsnaam als zoekwoord invoert, wordt gesuggereerd dat deze website verband houdt met zijn opzoeking. Bijgevolg dient een dergelijk gebruik als een mededeling in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2006/114 te worden beschouwd (definitie van reclame).

Het is daarbij irrelevant dat deze metatags onzichtbaar blijven voor de internetgebruiker en niet rechtstreeks op hem, waar wel op de zoekmachine gericht zijn. Immers, reclame omvat iedere mededeling, dus ook vormen van indirecte communicatie, a fortiori wanneer deze het economische gedrag van de consument kunnen beïnvloeden en aldus een ongunstige weerslag kunnen hebben voor de concurrent naar wiens naam of producten de metatags verwijzen. Volgens het Hof van Justitie kan er trouwens geen twijfel over bestaan dat een dergelijk gebruik van metatags onderdeel is van een reclamestrategie,

U kan het volledige arrest lezen op de website van het Hof van Justitie. De zaak is er bekend onder het nummer C-657/11.

Wat is een overeenkomst op afstand?

Een overeenkomst op afstand is onderworpen aan een aantal specifieke regels. Zo moet de consument bij het aanbod van een overeenkomst op afstand, maar ook na afsluiten van de overeenkomst op afstand wettelijk bepaalde informatie ontvangen. In principe zal de consument ook beschikken over het recht om de overeenkomst te herroepen binnen een termijn van minstens 14 dagen. Een onderneming die om welke reden dan ook niet onder deze regels wil vallen, doet er dan ook goed aan ervoor te zorgen dat zij geen overeenkomst op afstand sluit. Een goed begrip van de ‘overeenkomst op afstand’ is dan ook noodzakelijk.

Definitie van ‘overeenkomst op afstand’

‘Overeenkomst op afstand’ wordt gedefinieerd in artikel 2, 21° Wet Marktpraktijken als ‘elke overeenkomst tussen een onderneming en een consument inzake goederen of diensten die wordt gesloten in het kader van een door de onderneming georganiseerd systeem voor verkoop van goederen of diensten op afstand waarbij, voor deze overeenkomst, uitsluitend gebruik gemaakt wordt van een of meer technieken voor communicatie op afstand tot en met de sluiting van de overeenkomst zelf’. De meest essentiële elementen in deze definitie werden van onderlijning voorzien.

Voor dit bericht is vooral de voorwaarde van belang dat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van één of meer technieken voor communicatie op afstand tot en met de sluiting van de overeenkomst. Een ‘techniek voor communicatie op afstand’ wordt in artikel 2, 22° Wet Marktpraktijken gedefinieerd als ‘ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van onderneming en consument, kan worden gebruikt voor de sluiting van de overeenkomst tussen deze partijen’.

Toepassing van de definitie

Onlangs (25 september 2012) kreeg de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Antwerpen de kans zich uit te spreken over een vraag met betrekking tot de definitie van ‘verkoop op afstand’. Een onderneming gaf op haar website de mogelijkheid om een offerte te vragen, maar verder werden geen elementen aangebracht met betrekking tot de precieze wijze waarop de overeenkomsten werden afgesloten. De rechter oordeelde dat het loutere feit dat een offerte online kan worden aangevraagd onvoldoende is om te spreken van een overeenkomst op afstand.

Deze uitspraak baseert zich op de definitie van ‘overeenkomst op afstand’. Met een loutere offerte die kan worden aangevraagd via een techniek voor communicatie op afstand (zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van onderneming en consument), is er nog geen overeenkomst gesloten tussen onderneming en consument. Daartoe is het noodzakelijk dat ook de andere elementen van de definitie voorhanden zijn, onder meer de meest cruciale dat ook de sluiting van de overeenkomst gebeurt door uitsluitend gebruik te maken van een of meer technieken voor communicatie op afstand. Wanneer bijvoorbeeld de uiteindelijke overeenkomst op basis van de online aangevraagde offerte gesloten wordt in gelijktijdige fysieke aanwezigheid van onderneming en consument, gelden de regels inzake overeenkomsten op afstand niet.

Concreet belang

Een onderneming die de strenge verplichtingen inzake verkoop op afstand wil vermijden, maar die internet toch in zekere mate wil gebruiken om de verkoop van haar producten te promoten, kan dit doen op verschillende manieren. Zo kan zij de website uitsluitend aanwenden om algemene reclame te maken, maar zij kan ook reservatie van goederen mogelijk maken of de mogelijkheid tot aanvraag van een offerte voorzien. Zolang bij de uiteindelijke sluiting van de overeenkomst beide partijen fysiek aanwezig zijn, gelden de regels inzake overeenkomsten op afstand niet.

Eerder verschenen op deze blog al een bericht met betrekking tot de te verwachten wijzigingen in de regeling inzake verkoop op afstand en een bericht met betrekking tot het begrip duurzame drager en meer bepaald de vraag of een website in aanmerking komt als duurzame drager.

Prijsaanduiding: duidelijk en alles inclusief

Wanneer een onderneming homogene diensten aanbiedt, moet zij dit kort gesteld op een duidelijke manier doen. De prijs die wordt aangeduid, moet ook een totale prijs zijn. Dit wil onder meer zeggen dat de BTW in de aangegeven prijs vervat moet zijn. Het loutere feit dat een dubbel BTW-tarief van toepassing is (precieze percentage afhankelijk van de concrete omstandigheden), is volgens recente rechtspraak geen voldoende verantwoording om een prijs exclusief BTW (zonder verdere uitleg) aan te duiden.

De basisregels

In beginsel moet een onderneming die aan de consument homogene diensten aanbiedt, de prijs hiervan schriftelijk, leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig aanduiden (artikel 5 Wet Marktpraktijken). Homogene diensten zijn die diensten waarvan de eigenschappen en modaliteiten identiek of gelijkaardig zijn, ongeacht onder meer het ogenblik, de plaats van uitvoering, de dienstverstrekker of de persoon voor wie ze bestemd zijn. Hierbij valt te denken aan een rijopleiding, een behandeling in een kuuroord, een halve dag huur van een tennisterrein,…

Daarnaast moet de aangeduide prijs ook de totale prijs zijn die de consument moet betalen (artikel 6 Wet Marktpraktijken). Dat wil zeggen dat daarin is begrepen: de BTW, de overige taksen en de kosten van alle diensten die door de consument verplicht moeten worden bijbetaald.

Een toepassing

Onlangs diende de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Antwerpen zich nog uit te spreken over de toepassing van één van de genoemde bepalingen, met name van artikel 6 Wet Marktpraktijken. Een onderneming had op haar homepage geen totale prijs aangegeven, maar een prijs exclusief BTW. De onderneming in kwestie legde dit uit met het argument dat een dubbel BTW-tarief van toepassing was. Al naargelang de precieze omstandigheden was het tarief namelijk 6 of 21%. De rechter aanvaardde dit niet en stelde vast dat dit noch op de homepage, noch via enige aanklikbare interface, werd meegedeeld aan de consument.

Praktische werkwijze

Vele ondernemingen zullen uiteraard het risico niet willen nemen om op onjuiste wijze een prijs aan te duiden. De vraag is dan ook welke oplossingen er zijn om een prijs op correcte wijze aan te duiden. Voor het besproken geval lijkt het alvast verdedigbaar om een prijs inclusief 6% BTW en een prijs inclusief 21% BTW aan te duiden met duidelijke vermelding wanneer welk tarief van toepassing is. Ook verdedigbaar lijkt de vermelding van één van beide prijzen met een duidelijke uitleg van de voorwaarden voor deze prijs en over de mogelijkheid dat het andere BTW-tarief zou gelden.

Daarnaast is er ook de mogelijkheid om in loutere reclame geen prijs aan te duiden. Als geen prijs wordt aangeduid, dan dient ook artikel 6 niet te worden toegepast (zie artikel 8 Wet Marktpraktijken). Is de aanbieding enkel gericht op professionelen (niet-consumenten), dan gelden de genoemde artikelen evenmin.

Overeenkomsten op afstand: website is geen duurzame drager of toch niet altijd

In een arrest van 5 juli 2012 oordeelde het Hof van Justitie dat een gewone internetsite geen ‘duurzame drager’ is in de zin van artikel 5, lid 1 van richtlijn 97/7/EG. Een onderneming actief in bv. de verkoop via internet zal moeten kiezen voor andere middelen om de informatie aan de consument te verstrekken, zoals via e-mail of sms, op USB-stick of memory card. Het Hof doet echter geen uitspraak over zogenaamde ‘geavanceerde’ websites.

Een gewone website is geen duurzame drager

Artikel 46 §1 van de Wet Marktpraktijken verplicht de onderneming  in het kader van een overeenkomst op afstand tot bevestiging van een aantal gegevens aan de consument, waarbij die onderneming de keuze heeft om dit schriftelijk of op een duurzame drager te doen. Deze verplichting is gebaseerd op artikel 5, lid 1 van richtlijn 97/7 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten. Het Hof van Justitie heeft in het recente arrest van 5 juli 2012 onderzocht of een internetsite kan beschouwd worden als een ‘duurzame drager’. Het Hof oordeelde dat een duurzame drager veronderstelt (1) dat de consument de aan hem persoonlijk gerichte informatie kan opslaan, (2) dat gewaarborgd wordt dat de inhoud ervan niet wordt gewijzigd, (3) dat de informatie gedurende een passende termijn toegankelijk is en (4) dat de drager consumenten de mogelijkheid biedt om de informatie ongewijzigd weer te geven. Een gewone website biedt deze garanties niet, onder meer omdat een verkoper de inhoud ervan eenzijdig kan wijzigen.

Geen uitsluitsel over ‘geavanceerde’ websites

Het Hof van Justitie heeft echter niet gezegd dat een website nooit een duurzame drager kan zijn. Volgens één van de bij het geding betrokken partijen bestaan er immers ‘geavanceerde’ websites die wel de vereiste garanties bieden. Omdat de website die in het geding aan de orde was geen dergelijke geavanceerde website was, heeft het Hof van Justitie hierover geen uitspraak gedaan. Dit wil zeggen dat het Hof niet heeft uitgesloten dat een website inderdaad de nodige garanties kan bieden en dus een duurzame drager kan zijn.

Belang overstijgt verkoop op afstand

De prejudiciële vraag waarop het Hof antwoordde, betrof de uitlegging van Richtlijn 97/7/EG, maar het concept ‘duurzame drager’ komt ook in andere Europese wetgeving terug, zoals de Richtlijn betalingsdiensten (PSD),
de Richtlijn consumentenkrediet (CCD) en
de Richtlijn verzekeringsbemiddeling. Er is geen reden om aan te nemen dat het concept ‘duurzame drager’ in deze Richtlijnen een andere betekenis zou hebben en bijgevolg is het arrest ook voor de uitlegging van deze richtlijnen van belang.

De zaak is bij het Hof van Justitie bekend onder het nummer C-49/11 en het arrest kan worden geraadpleegd op de website van het Hof.

Op deze blog verscheen enkele weken geleden ook al een korte bijdrage met betrekking tot websites (specifiek m.b.t. de vraag waar de informatie op een website vermeld moet worden) en een bijdrage over de impact van de Richtlijn consumentenrechten op de verplicht te vermelden informatie bij verkoop op afstand en overeenkomsten gesloten buiten de verkoopruimten van de onderneming.

Verkopen op afstand en overeenkomsten gesloten buiten de verkoopruimten: minder formalisme, maar meer tekst

De Wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (Wet Marktpraktijken) stevent af op een nieuwe wijziging in 2013 die in werking zal treden in 2014. Deze wijziging wordt noodzakelijk gemaakt door Richtlijn 2011/83 betreffende consumentenrechten. Voor verkopen op afstand (bv. internetverkoop) en overeenkomsten gesloten buiten de verkoopruimten (bv. huis-aan-huisverkoop) betekent dit waarschijnlijk (onder meer) een afschaffing van bepaalde formele verplichtingen, maar ook een uitbreiding van de verplicht te verschaffen informatie. Een toelichting.

Minder formalisme…

De huidige Wet Marktpraktijken voorziet voor verkoop op afstand en overeenkomsten gesloten buiten de verkoopruimten vandaag al dat de consument schriftelijk of op een duurzame drager respectievelijk in een geschreven overeenkomst in zoveel exemplaren als er contracterende partijen met een onderscheiden belang zijn, bepaalde inlichtingen moet ontvangen. Voor beide types overeenkomsten is het ook noodzakelijk om een aantal vermeldingen letterlijk weer te geven op de (voorzijde van de) eerste bladzijde, in vetgedrukte letters en in een kader los van de tekst. Het gaat dan meer bepaald om vermeldingen inzake het herroepingsrecht. De omzetting van de Richtlijn consumentenrechten in Belgisch recht zal meer dan waarschijnlijk het einde betekenen van deze vormverplichtingen.

… maar nog meer tekst

Dit betekent echter niet dat de verplichtingen voor ondernemingen actief in verkoop op afstand of verkoop buiten de verkoopruimten daadwerkelijk verlicht worden. De beperkte vereenvoudiging die voortvloeit uit het verdwijnen van vormvoorschriften wordt gecompenseerd door een toename van de elementen waaromtrent informatie moet worden verstrekt. Dit geldt zowel voor de precontractuele informatie (aanbod aan de consument) als voor de formele vereisten gesteld aan overeenkomsten gesloten buiten de verkoopruimten en aan overeenkomsten op afstand. Zo zal een onderneming onder meer een modelformulier voor het gebruik maken van het herroepingsrecht moeten meedelen en – voor zover van toepassing – het bestaan van relevante gedragscodes.

Klaar voor de toekomst?

De Wet Marktpraktijken zal op middellange termijn dus opnieuw behoorlijk grondig wijzigen. Voor ondernemingen die nu of in de komende maanden hun documentatie herzien met betrekking tot verkopen buiten de verkoopruimten (bv. het contract voor verkoop bij de consument thuis) of verkopen op afstand (bv. de website of een bevestigingsmail), kan het interessant zijn om al rekening te houden met de wijzigingen die staan te gebeuren, zonder uiteraard de huidige wettelijke verplichtingen uit het oog te verliezen. Mogelijks vermijdt of beperkt dit een nieuwe verplichte herziening van de overeenkomsten binnen ongeveer anderhalf jaar.

De volledige tekst van de Richtlijn consumentenrechten vindt u op de website van de Europese Unie.

Meer informatie over de Richtlijn consumentenrechten vindt u onder meer in Balans nr. 664 van 15 december 2011.

Hoe moeilijk te vinden informatie een reclame misleidend kan maken

Een onderneming die een website bouwt, dient zich de vraag te stellen hoe en waar zij informatie aan de consument ter beschikking stelt. Een website bestaat in de meeste gevallen uit meerdere webpagina’s die via diverse links met elkaar verbonden zijn. Wanneer een onderneming op een website reclame maakt of een aanbod verricht, heeft zij de keuze om alle informatie op één en dezelfde webpagina te plaatsen, dan wel de achterliggende voorwaarden te communiceren op een andere webpagina.

Vandaag zijn vele consumenten vertrouwd met internet en eveneens met het systeem van links en een opbouw uit verschillende webpagina’s. De gemiddelde consument die een reclame of een aanbod ziet op een website, weet dat hij niet alle informatie op één webpagina zal aantreffen en kan verondersteld worden om de links te gebruiken om bijkomende informatie te verwerven. De eerste webpagina mag dus niet afzonderlijk van de andere delen van de reclame worden beoordeeld. Het hof van beroep te Antwerpen heeft één en ander bevestigd in een arrest van juni 2012.

Echter, het hof van beroep heeft meteen ook aangegeven dat dit uitgangspunt grenzen kent. Waar die grenzen precies liggen, zal vermoedelijk van geval tot geval moeten beoordeeld worden, maar in algemene termen zou men kunnen stellen dat het niet de bedoeling kan zijn dat (belangrijke) informatie laattijdig en op verborgen wijze wordt meegedeeld of dat de consument slechts na behoorlijk speurwerk de volledige informatie en werkelijke voorwaarden (bv. met betrekking tot de totale prijs) kan ontdekken. Is dat wel het geval, dan kan een reclame veroordeeld worden als misleidend in de zin van artikel 88 van de Wet Marktpraktijken.