Het gebruik van klantenlijsten kan de afwerving van cliënteel onrechtmatig maken

Een tweetal jaar geleden verscheen op deze blog het bericht ‘Onrechtmatige afwerving: cliënteel is van iedereen en van niemand‘. De conclusie van dat bericht is vandaag nog even geldig: de enige efficiënte wijze waarop een onderneming concurrentie vanwege een ex-werknemer of ex-medecontractant kan voorkomen, is het gebruik van een niet-concurrentieverplichting binnen de wettelijke grenzen. Aan de hand van de regels inzake marktpraktijken kunnen hoogstens de uitwassen van concurrentie en afwerving bestreden worden, maar geenszins de concurrentie of afwerving zelf. De wetgeving inzake marktpraktijken is m.a.w. geen middel om de concurrentie tegen te houden, maar wel om ervoor te zorgen dat de concurrentie eerlijk verloopt.

In een recent vonnis van 25 september 2014 maakt de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel een interessante toepassing van die ‘uitwassen van concurrentie en afwerving’. Het is een illustratie van hoe de Wet Marktpraktijken (en vandaag dus Boek VI van het Wetboek Economisch Recht) spelregels oplegt aan diegenen die de concurrentie willen aangaan. 

De vrijheid van mededinging als basisprincipe

Hoewel de stakingsrechter te Brussel de verwerende partij veroordeelt in het vonnis van 25 september 2014, start de beoordeling met een heldere verwoording van het basisprincipe:

‘Het afwerven van cliënteel is op zich niet ongeoorloofd en vloeit voort uit de vrijheid van handel en nijverheid en van concurrentie.

Het is op zich niet onrechtmatig dat een ex-werknemer voor zijn nieuwe werkgever klanten benadert van zijn ex-werkgever en hierbij mag gebruik worden gemaakt van de vorming, beroepskennis, bekwaamheid en ervaring die voordien werd verworven’.

Afwerving kan echter onrechtmatig worden

Als abstractie wordt gemaakt van alle andere mogelijke hindernissen die er voor afwerving kunnen zijn (bv. contractuele beperkingen, bijzondere wettelijke bepalingen of exclusieve rechten van een partij), worden de onderstaande elementen vaak genoemd als diegene die een afwerving een onrechtmatig karakter geven (een opsomming zoals gegeven door de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel die soms ook anders wordt verwoord). Een afwerving van cliënteel wordt onrechtmatig:

  • Als het doel van de praktijk de desorganisatie en/of destabilisatie van de andere onderneming is (er bestaat echter discussie of ook de desorganisatie als louter gevolg zou kunnen volstaan);
  • Als er verwarring gecreëerd wordt;
  • Als er misleidende foutieve informatie wordt verstrekt;
  • Als er in een slecht daglicht wordt geplaatst;
  • Als bedrijfsgeheimen onrechtmatig worden gebruikt;
  • Als opgedane kennis wordt misbruikt.

Concrete beoordeling en bewijs

In het geval dat werd voorgelegd aan de stakingsrechter te Brussel werd blijkbaar voldoende aangetoond dat de verwerende partij klantenlijsten of andere bedrijfsgegevens had van de eisende partij. Het bewijs daarvan werd geleverd door diverse e-mails. Niet enkel werd een klantenlijst overgemaakt, er werden ook offerteaanvragen van klanten op sluikse doorgestuurd om zo de verwerende partij in staat te stellen om een betere, scherpere offerte op te maken. Over die informatie beschikt men niet in het normale spel van de concurrentie en als dat wel het geval is, wordt de concurrentie vertekend en vervalst. De stakingsrechter te Brussel komt dan ook tot de conclusie dat er sprake is van een oneerlijke marktpraktijk in de zin van artikel VI.104 WER.

Hoe zelf de spelregels af te dwingen?

De vraag die een onderneming bij dit alles bezighoudt, is dan vanzelfsprekend: hoe er zelf voor te zorgen niet het slachtoffer te worden van dergelijke onrechtmatige praktijken. Het antwoord is helaas niet eenvoudig en dit om één welbepaalde reden: bewijs. Het is immers niet moeilijk om een veroordeling te bekomen als een onderneming beschikt over rechtmatig verkregen e-mails die de verzending van vertrouwelijke informatie aantonen én over bewijs dat die informatie wel degelijk gebruikt is. Het wordt veel moeilijker als dat bewijs er niet is. Concreet kan een onderneming wel voorzorgen nemen om zich het bewijs te verschaffen, zoals een beperkte monitoring van de inhoud van e-mails van werknemers of van de bestanden die door werknemers worden gekopieerd (mits naleving van de wettelijke bepalingen inzake privacy), maar dit geldt slechts voor zover het gaat over het kopiëren en ontvreemden van vertrouwelijke informatie.

Nog moeilijker wordt het wanneer alle inbreuken louter mondeling gebeuren, bv. indien een ex-werknemer het nodig acht om zijn vroegere werkgever in verkoopgesprekken met prospecten door het slijk te halen of zich nog voor te stellen als vertegenwoordiger van de vroegere werkgever. In dergelijke gevallen zijn de inbreuken evident, maar het bewijs is dat veel minder. Schriftelijke verklaringen van de bezochte prospecten, eventueel gecombineerd met een getuigenverhoor, kunnen dan soelaas bieden. Eén en ander uiteraard in het volle besef dat het verre van evident is aan een prospect of klant te vragen een verklaring af te leggen die in rechte kan worden aangewend.

Recht op uw handelsnaam: bescherming zonder registratie

De naam waaronder uw onderneming op de markt actief is, is met zorg gekozen. U koos die naam niet enkel omdat die aantrekkelijk is en klanten kan werven, u koos die naam ook omdat die uw onderneming onderscheidt van de andere ondernemingen actief op de markt. Een concurrent ziet echter in welke mate de naam bekend is en u klanten oplevert. Hij beslist om dezelfde naam te hanteren of een naam die erg lijkt op de naam van uw onderneming. Niet enkel dreigt u klanten te verliezen, u vreest ook dat de naam zelf aan waarde zal inboeten. De naam is echter nergens geregistreerd of gedeponeerd. Wat kan u ondernemen?

De handelsnaam en hoe bescherming verkregen wordt

De handelsnaam kan gelijk zijn aan de naam van de vennootschap, maar dat is niet noodzakelijk het geval. Een handelsnaam is zelfs niet noodzakelijk aan een vennootschap verbonden en kan ook aan bv. een natuurlijke persoon verbonden zijn. Het gaat om de naam waaronder de rechtspersoon of natuurlijke persoon handel drijft, de naam waarmee de onderneming naar buiten treedt.

De bescherming van de handelsnaam vloeit voort uit artikel 8 van het Unieverdrag van Parijs en wordt in België geconcretiseerd aan de hand van de algemene norm in artikel 95 van de Wet Marktpraktijken. De bescherming komt toe aan diegene die als eerste gebruik maakt van de handelsnaam en die het recht vervolgens ook in stand houdt (let wel dat de sector waarin de naam gebruikt wordt en het territorium relevant kunnen zijn evenals de aard van het gebruik). Dit wil dus zeggen dat geen inschrijvingen of soortgelijke formaliteiten nodig zijn om bescherming te verkrijgen.

Beoordeling in concreto

De bescherming van de handelsnaam is in essentie een bescherming tegen verwarringsgevaar. De houder van een handelsnaam kan zich verzetten tegen het gebruik van een identieke of gelijkaardige naam voor zover er sprake is van verwarringsgevaar, hetgeen in concreto wordt beoordeeld. Daarbij houdt de rechter vaak rekening met een vaste set parameters, met name (1) de gelijkenis tussen de benamingen zelf, (2) de gelijkaardigheid van de activiteiten of het gebrek daaraan en (3) de geografische uitstraling van de ondernemingen. De rechter kan één van de parameters een groter belang toedichten dan aan de andere twee. Hij kan ook andere elementen in overweging nemen om het verwarringsgevaar te beoordelen. 

Praktisch belang en toepassing

Het belang van de bescherming van de handelsnaam mag niet onderschat worden. Geregeld worden ondernemingen gedagvaard omwille van (al dan niet vermeende) inbreuken op de handelsnaam van andere ondernemingen. Recent waren er in dat verband nog uitspraken van de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Gent (12 september 2012), van de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Antwerpen (14 juni 2012) en van het hof van beroep te Bergen (eveneens 14 juni 2012). Deze populariteit is niet verrassend (1) omdat de bescherming geen registratie veronderstelt en (2) omdat via een stakingsvordering de inbreuk efficiënt kan worden beëindigd.