Maken domeinnamen en metatags reclame uit? Het Hof van Justitie antwoordt.

Het Hof van Justitie doet meer dan enkel oordelen of de Belgische Wet Marktpraktijken nog wel in overeenstemming is met de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. Het Hof van Justitie verschaft ook nuttige toelichting bij de begrippen gehanteerd in de Wet Martkpraktijken en gidst de nationale rechters bij de uitlegging van deze begrippen. In een recent arrest van 11 juli 2013 interpreteerde het Hof van Justitie het begrip ‘reclame’ en legde het Hof uit waarom domeinnamen en metatags al dan niet reclame uitmaken in de zin van de Europese richtlijnen. Een analyse.

Belang van de vraag

Het reclamebegrip wordt in artikel 2, 19° van de Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (hierna ‘WMPC’) gedefinieerd als ‘iedere mededeling van een onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel heeft de verkoop van producten te bevorderen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen. Deze definitie dient vanzelfsprekend als basis voor de definitie van ‘vergelijkende reclame’ (en alle voorwaarden die daaraan verbonden zijn vermeld in artikel 19 WMPC), maar is bv. ook van belang voor artikel 96 WMPC dat onder meer iedere reclame van een onderneming jegens andere personen dan consumenten verbiedt die misleidend of denigrerend is. De genoemde bepalingen zijn ook grotendeels gebaseerd op de Europese bepalingen die nu vervat zijn in Richtlijn 2006/114 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (gecodificeerde versie). Dit maakt dat de interpretatie die het Europese Hof geeft van het begrip reclame, meer is dan een loutere bron van inspiratie voor de nationale rechters.

De feiten in de onderliggende zaak

De feiten die aanleiding gaven tot de prejudiciële vraag m.b.t. domeinnamen waren als volgt:

  • Twee ondernemingen die sorteermachines en sorteerlijnen met lasertechnologie ontwerpen, produceren en verkopen, staan tegenover elkaar;
  • De ene onderneming registreert een domeinnaam waarin de naam van de andere onderneming voorkomt. De inhoud van de website achter deze domeinnaam is echter de inhoud van haar gebruikelijke website die ook schuilt achter de domeinnamen waarin haar eigen naam voorkomt.
  • Dezelfde onderneming gebruikt ook de producten (de productnamen) en de handelsnaam van de andere onderneming als metatags voor haar websites. Het gevolg is dat zoekmachines de website van de eerste onderneming hoog plaatsen wanneer internetgebruikers de namen van de producten van de tweede onderneming opzoeken.

Volgens de tweede onderneming maken de geregistreerde domeinnaam en de gebruikte metatags vergelijkende en misleidende reclame uit (onder meer). Om na te gaan of er daarvan sprake kan zijn, moet uiteraard eerst worden vastgesteld dat het om ‘reclame’ gaat en net daarover gaat de prejudiciële vraag van het Hof van Cassatie aan het Hof van Justitie.

Maken domeinnamen reclame uit?

Het Hof van Justitie oordeelt dat de registratie van een domeinnaam een louter formele handeling is die op zich niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat de potentiële consumenten bekend kunnen raken met de domeinnaam en dat die hun keuze dus niet kan beïnvloeden. Bijgevolg kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van een mededeling die ertoe strekt de afzet van goederen of diensten van de houder van de domeinnaam te bevorderen in de zin van artikel 2, sub a, van Richtlijn 2006/114 (Europese definitie van het begrip ‘reclame’ die bewoordingen hanteert die afwijken van de WMPC).

Het Hof van Justitie voegt daaraan toe dat de registratie van een domeinnaam ertoe strekt dat de concurrenten deze domeinnaam niet meer voor hun eigen websites kunnen registreren en gebruiken. Het Hof van Justitie vervolgt:

De enkele registratie van een dergelijke domeinnaam bevat op zich echter geen enkele reclameboodschap, maar vormt hoogstens een beperking van de communicatiemogelijkheden van deze concurrent, welke beperking in voorkomend geval op basis van andere wettelijke bepalingen kan worden aangevochten.

Let wel, deze rechtspraak betreft enkel de loutere registratie van de domeinnaam. Het Hof van Justitie oordeelt vervolgens wel streng over het feit dat onder de geregistreerde domeinnaam waarin de naam van de andere onderneming voorkwam, gewoon de gebruikelijke website van de eerste onderneming schuilgaat. Een dergelijk gebruik (maar het gaat dus om het gebruik en niet om de registratie), maakt wel een reclame uit omdat het kennelijk tot doel heeft de afzet van de goederen of de diensten van de houder van de domeinnaam te bevorderen.

Maken metatags reclame uit?

Het Hof van Justitie kijkt naar de precieze aard van metatags en concludeert dat dergelijke metatags bestaan uit trefwoorden die door de zoekmachines worden gelezen wanneer zij het internet aftasten om een lijst van links naar de talrijke websites op het internet te kunnen opmaken. Metatags vormen volgens het Hof dus een van de middelen aan de hand waarvan deze zoekmachines een ranglijst van websites kunnen weergeven naargelang hun relevantie met betrekking tot het door de internetgebruiker ingevoerde zoekwoord.

Worden de namen van de producten van een concurrent en diens handelsnaam gebruikt, dan leidt dat er normaalgesproken toe dat wanneer een internetgebruiker een van deze namen of die handelsnaam in de zoekmachine invoert, het door deze machine weergegeven natuurlijke resultaat er in het voordeel van de gebruiker van die metatags anders zal uitzien en dat de link naar zijn website in de lijst van resultaten zal zijn opgenomen, eventueel zelfs vlak bij de link naar de website van de betrokken concurrent.

Een dergelijk gebruik van metatags leidt er dus toe dat aan de internetgebruiker die een van deze productnamen of die handelsnaam als zoekwoord invoert, wordt gesuggereerd dat deze website verband houdt met zijn opzoeking. Bijgevolg dient een dergelijk gebruik als een mededeling in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2006/114 te worden beschouwd (definitie van reclame).

Het is daarbij irrelevant dat deze metatags onzichtbaar blijven voor de internetgebruiker en niet rechtstreeks op hem, waar wel op de zoekmachine gericht zijn. Immers, reclame omvat iedere mededeling, dus ook vormen van indirecte communicatie, a fortiori wanneer deze het economische gedrag van de consument kunnen beïnvloeden en aldus een ongunstige weerslag kunnen hebben voor de concurrent naar wiens naam of producten de metatags verwijzen. Volgens het Hof van Justitie kan er trouwens geen twijfel over bestaan dat een dergelijk gebruik van metatags onderdeel is van een reclamestrategie,

U kan het volledige arrest lezen op de website van het Hof van Justitie. De zaak is er bekend onder het nummer C-657/11.

Verbod op reclame voor plastische chirurgie doorstaat toetsing aan de Grondwet niet

Het verbod op reclame voor plastische chirurgie is niet meer. In een arrest van 22 mei 2013 verklaarde het Grondwettelijk Hof de betreffende Wet van 6 juli 2011 in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Doel van de wet van 6 juli 2011

In 2011 nam de Belgische wetgever de Wet tot instelling van een verbod op reclame voor ingrepen van medische esthetiek en tot regeling van de informatie over dergelijke ingrepen aan. Het doel was het instellen van een verbod op reclame voor cosmetische ingrepen. De toelichting bij het wetsvoorstel vermeldt als reden voor dit verbod dat steeds meer mensen hun toevlucht zoeken tot cosmetische chirurgie om hun uiterlijk te veranderen. Bepaalde ingrepen zoals liftings, liposucties of borstvergrotingen zijn echter geen onschuldige ingrepen, maar wel echte operaties met alle risico’s die daarmee samenhangen. Volgens de indieners van het wetsvoorstel wordt de rush naar cosmetische chirurgie nog aangewakkerd door een overdreven media-aandacht waarbij reality-TV, voyeurisme en internetreclame uitdrukkelijk worden genoemd. Daarbij worden technieken zoals foto’s ‘voor en na’ en promoties niet geschuwd.

Naar de mening van de wetgever volstond de Code van de geneeskundige plichtenleer niet om de problematiek het hoofd te bieden en daarom koos de Belgische wetgever om een reclameverbod in te voeren.

Het wettelijke verbod

Artikel 3 van de Wet van 6 juli 2011 verbiedt reclame voor ingrepen van medische esthetiek. Onder reclame wordt verstaan ‘iedere vorm van mededeling of handeling die rechtstreeks of onrechtstreeks tot doel heeft ingrepen van medische esthetiek te bevorderen, zulks ongeacht de daartoe aangewende plaats, drager of technieken, reality-tv-uitzendingen inbegrepen’. Reclame wordt aldus erg ruim gedefinieerd op een wijze die ook internet, hyperlinks, banners op internetsites en reality-tv-programma’s moet insluiten. In de Wet van 6 juli 2011 werd zelfs een definitie voorzien van het begrip reality-tv-uitzending.

Ingrepen van medische esthetiek worden in artikel 2, 4° gedefinieerd als ‘elke ingreep van een beoefenaar van de geneeskunde als bedoeld in artikel 2 §1 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, om iemands uiterlijk op diens vraag te veranderen om esthetische redenen, zonder therapeutisch of reconstructief doel. Dit behelst ook de inspuitingen, evenals laser klasse IV- en IPL-behandelingen’. Hiermee worden volgens de parlementaire voorbereiding bedoeld: handelingen die een onderdeel zijn van de geneeskunde in het algemeen en die het uiterlijk van een individu wijzigen, zonder therapeutisch of reconstructief doel, met inbegrip van injecties en laser klasse IV-behandelingen. Persoonlijke informatie met betrekking tot ingrepen van medische esthetiek bleef echter wel mogelijk, indien bepaalde voorwaarden vervuld zijn.

Overtredingen op de Wet van 6 juli 2011 werden behoorlijk zwaar bestraft. Enerzijds riskeerde de overtreder een gevangenisstraf van acht dagen tot een maand, anderzijds een geldboete van 250 tot 10.000 euro (nog te verhogen met opdeciemen). Bovendien kan de rechtbank publicatie van het vonnis of een samenvatting ervan bevelen op kosten van de overtreder in drie kranten of op enige andere wijze. De bevoegde ambtenaar van de FOD Volksgezondheid kon dan weer een administratieve geldboete van 125 euro opleggen voor de overtreding van het reclameverbod. In geval van herhaling, kan die verdubbeld worden.

Oordeel van het Grondwettelijk Hof

Verschillende partijen voerden voor het Grondwettelijk Hof aan dat de Wet van 6 juli 2011 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, doordat zij enkel van toepassing is op artsen die ingrepen van medische esthetiek uitvoeren en personen die daarvoor reclame maken en niet op andere personen die ingrepen van medische esthetiek uitvoeren en personen die daarvoor reclame maken. Het verbod was inderdaad beperkt tot ingrepen van medische esthetiek die worden uitgevoerd door een beoefenaar van de geneeskunde, als bedoeld in artikel 2, §1 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en gold dus niet voor personen die niet over een wettelijk diploma van doctor in de genees-, heel- of verloskunde beschikken.

Het Grondwettelijk Hof stelt vast dat ook andere beroepsbeoefenaars, met name schoonheidsspecialisten, soortgelijke ingrepen uitvoeren en dat in het huidige wettelijke kader ook wel degelijk kunnen mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan (bv. epilatietechnieken met een laser van klasse 4 of met fel pulserend licht). Het staat in ieder geval vast dat het schoonheidsspecialisten niet principieel verboden is om bepaalde van de esthetische behandelingen uit te voeren die nochtans onder het reclameverbod vallen indien ze door artsen worden uitgevoerd.

Het oordeel van het Hof is dan ook dat de Wet van 6 juli 2011 een verschil in behandeling doet ontstaan voor wat betreft de mogelijkheid om reclame te voeren voor bepaalde esthetische ingrepen. Worden de ingrepen door een arts uitgevoerd, is reclame verboden. Gaat het om ingrepen door een andere bevoegde persoon, is reclame niet verboden. In het licht van de door de Ministerraad aangehaalde doelstelling (bescherming volksgezondheid en bestrijding van uitwassen en misbruik op het vlak van medische esthetiek) is het niet pertinent om voor dezelfde of soortgelijke ingrepen een reclameverbod in te voeren, afhankelijk van wie de persoon is die de ingreep uitvoert. Dit geldt volgens het Grondwettelijk Hof des te meer daar artsen een uitgebreide en grondige opleiding hebben genoten en dus van hen kan worden verwacht dat zij de gevolgen van een behandeling voor de gezondheid beter kunnen inschatten dan andere personen die dezelfde of een soortgelijke behandeling uitvoeren.

Het Grondwettelijk Hof vernietigt dan ook de betreffende Wet.

U kan dit arrest nalezen op de website van het Grondwettelijk Hof.

Europese Commissie plant grondige ingreep inzake B2B-marktpraktijken

In de verhouding tussen onderneming en consument speelt Richtlijn 2005/29 (Richtlijn oneerlijke handelspraktijken) die intussen – zij het op gebrekkige wijze – is omgezet in Belgisch recht. Deze Richtlijn verbiedt in een B2C-context alle handelspraktijken die misleidend of agressief zijn of meer algemeen oneerlijk. De Richtlijn hanteert een grote algemene norm, twee kleine algemene normen en een zwarte lijst om uit te maken of een bepaalde praktijk misleidend, agressief of oneerlijk en dus verboden is.
In de B2B-context bestaat geen equivalent. Wat wel bestaat is Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende en vergelijkende reclame, waarvan de meeste regels voor de inwerkingtreding van Richtlijn 2005/29/EG ook van toepassing waren in de B2C-context en voor een deel dat nog steeds zijn. De Commissie plant nu het voorlopige sluitstuk van de hervorming die zij doorvoert: vermoedelijk mogen we ons verwachten aan een Richtlijn oneerlijke handelspraktijken die geldt in de B2B-context, al dan niet in de vorm van een aanpassing van Richtlijn 2006/114/EG.

Welke problemen werden in een consultatie aan de Commissie gemeld?

De grote meerderheid van de respondenten focuste op een aantal misleidende marketingpraktijken die meestal grensoverschrijdend worden opgezet. Vaak worden ze massamarketingfraude of -oplichting genoemd. Typische voorbeelden zijn:

  • Misleidende bedrijvengidsen die sowieso het bekendste probleem vormen. Dit probleem is toegenomen door de mogelijkheden om online bedrijvengidsen op te maken (erg lage productiekosten). Vooral kleine bedrijven en zelfstandigen worden hiervan het slachtoffer. In België bestaat in dit verband al specifieke wetgeving.
  • Misleidende betalingsformulieren: het gaat dan bv. om facturen voor diensten die de onderneming zogezegd al besteld heeft, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is of om betalingsverzoeken zogezegd uitgaande van publieke overheden.
  • Misleidende aanbiedingen om domeinnamen te verlengen of uit te breiden. De aanbieder beweert een exclusieve, onderscheidende dienst te verlenen, maar in werkelijkheid vraagt hij gewoon veel te hoge prijzen voor een simpele registratie die veel goedkoper bij de officiële dienstverlener kan verkregen worden.
  • Misleidende aanbiedingen om merkenrechtelijke bescherming uit te breiden in andere landen. Het gaat dan om onjuiste en misleidende informatie over de aard van de dienst: er is geen sprake van echte merkenrechtelijke bescherming, maar van een pure registratie in een soort databank.
  • Zogezegde juridische dienstverlening gebaseerd op enkel en alleen publiek beschikbare informatie die al toegankelijk is via gratis juridische databanken. Voor de onderneming wordt er nauwelijks toegevoegde waarde gecreëerd, maar de prijs voor de zo goed als waardeloze diensten is erg hoog.
  • Misleidende marketing omtrent adverteren op sociale netwerksites. De praktijk bestaat uit erg hoge prijzen voor een dienst die veel goedkoper door de netwerksites zelf wordt verleend.

Daarnaast werd er onder meer nog op gewezen dat vooral misleidende praktijken in een online-context problematisch zijn en dat er een toename is in misleidende grensoverschrijdende marketing die ondernemingen treft.

Met welke middelen wil de Commissie die problemen aanpakken?

Het door de Commissie nagestreefde doel is een hogere bescherming voor ondernemingen, vooral dan voor de kleine en middelgrote ondernemingen. Daartoe overweegt de Commissie de volgende mogelijkheden (het gaat onder meer om aanpassingen aan Richtlijn 2006/114/EG):

  • De bestaande regels beter afdwingen: de Commissie wil met de lidstaten nagaan welke maatregelen genomen kunnen worden om de huidige regels beter af te dwingen.
  • Een nieuwe definitie in de Richtlijn van misleidende marketingpraktijken die het toepassingsgebied moet verduidelijken en beter het doel (bescherming van ondernemingen) moet dienen. Het doel is om ook die praktijken te vatten die niet meteen en makkelijk herkend kunnen worden als typische reclame. Nochtans is het huidige reclamebegrip al erg ruim en kunnen mijns inziens de meeste praktijken daaronder al gevat worden.
  • De invoering van een zwarte lijst van praktijken die onder alle omstandigheden verboden zullen zijn. De regeling zou heel sterk doen denken aan Richtlijn 2005/29/EG met een algemeen verbod en een zwarte lijst. Bijvoorbeeld het verbergen van het commerciële karakter van een mededeling zou een praktijk kunnen worden die op de lijst verschijnt of het verbergen van de gevolgen van een antwoord op de mededeling (sluiting van een contract zonder dat de onderneming het beseft).
  • Strengere straffen voor inbreuken op de nationale bepalingen die de Richtlijn implementeren.
  • Een samenwerkingsprocedure voor de diverse nationale autoriteiten die vooral de bescherming van ondernemingen moet garanderen wanneer er sprake is van grensoverschrijdende praktijken. Zo zou er bv. een uitdrukkelijke wederzijdse plicht komen om bijstand en assistentie te verlenen. De lidstaten zouden ook verplicht worden om een nationale autoriteit bevoegd voor B2B-marketing aan te wijzen of op te richten.

De Commissie zou de gelegenheid ook meteen willen aangrijpen om ook de bepalingen inzake vergelijkende reclame op punt te stellen. Zo zou bijvoorbeeld de verhouding tussen die bepalingen en de intellectuele eigendomsrechten worden geregeld of verduidelijkt.

Wat kan uw onderneming intussen doen om zich te beschermen?

De eerste bescherming van een onderneming is uiteraard die onderneming zelf en de mate van voorzichtigheid die die onderneming aan de dag legt bij het beantwoorden van mailings en het intekenen op aanbiedingen. Neem dus de tijd om documenten na te lezen, zeker als de bron ervan onduidelijk of onbetrouwbaar is. In geval van twijfel contacteert u best uw beroepsvereniging, de bevoegde federale overheidsdienst of uw persoonlijke raadsman. Zeker in dergelijke gevallen is voorkomen beter dan genezen.
Komt het dan toch voor dat uw onderneming zich heeft laten vangen door een misleidende marktpraktijk, raadpleeg dan zo snel mogelijk uw persoonlijke raadsman. In sommige gevallen zal hij ook nu al (zelfs zonder het wetgevende optreden van de Europese Commissie) over argumenten beschikken om u alsnog verder te helpen.

U kan de verschillende initiatieven van de Europese Commissie op dit vlak volgen op het betreffende deel van de website van de Europese Commissie

Hyperbolische reclame: op en/of over de grens van het toelaatbare

Enkele maanden geleden verscheen op deze blog al een bijdrage over hyperbolische reclame waarin werd nagegaan waar precies de grens ligt tussen toegelaten hyperbolische reclame en verboden misleidende reclame. De conclusie luidde toen dat de gemiddelde consument niet misleid kan worden wanneer een overdrijving duidelijk een overdrijving is, waarbij dan rekening mag gehouden worden met het feit dat overdrijvingen in reclame vaak voorkomen en dat de gemiddelde consument boude stellingen als ‘de beste’, ‘de grootste’ of ‘de mooiste’ door een kritische bril zal bekijken. De gemiddelde consument zal dezelfde kritische zin niet of minstens niet noodzakelijk aan de dag leggen wanneer de overdrijving verpakt is als een objectieve boodschap. Wanneer een overdrijving dus niet meer eenvoudig herkenbaar is als overdrijving, kan de gemiddelde consument dus bedrogen worden. In twee recente en interessante uitspraken wordt een toepassing gemaakt van de theorie inzake hyperbolische reclame.

Het vonnis van de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Antwerpen van 29 januari 2013

Een bekende mobiele telefoonoperator (X) had in haar reclame twee vermeldingen aangebracht die werden aangevallen door een concurrent (Y): ‘Altijd de beste tarieven‘ en ‘Best af bij X‘. In beide gevallen argumenteerde X dat het gaat om hyperbolische reclame of superlatiefreclame en dus niet om misleidende reclame. De voorzitter van de rechtbank van koophandel te Antwerpen veroordeelt de eerste slogan wel, de tweede niet.

Wat betreft de eerste slogan, motiveert de rechter zijn uitspraak als volgt (uittreksel): ‘Anderzijds bewijst Y voldoende naar recht dat de boodschap “altijd de beste tarieven” niet overeenstemt met de werkelijkheid (…) en eveneens een uiting betreft die niet door de consument als manifest en gemakkelijk te doorziene overdrijving wordt beschouwd. Door het expliciet aangeven dat X “altijd de beste tarieven” heeft, ontstaat de indruk dat X de beste tarieven heeft. Een alternatieve invulling kan hieraan niet gegeven worden. De tariefhoogte betreft een essentieel element dat de consument er kan tot aanzetten om over te stappen naar een andere operator’.

Wat betreft de tweede slogan, motiveert de rechter zijn uitspraak als volgt (uittreksel): ‘De reclame-boodschap “Best af bij X” wordt op zich beschouwd als een zogenaamde superlatief reclame waarbij “een overdreven uitspraak wordt gedaan” die tot de gangbare, legitieme reclame-praktijken behoort (…). De reclame-boodschap is in die zin dat de consument de inhoud ervan gemakkelijk ontcijfert en herkent als overdreven. De claim is dermate vaag dat de consument in zijn aankoopbeslissing zich er niet zal laten door leiden (…). De boodschap is immers op een dergelijke wijze algemeen en overdreven dat ze zelfs in een vergelijkende context toegelaten dient te worden. De consument is zich bewust d.m.v. een gestage confrontatie met on-line tools waarbij zij haar persoonlijke voorkeur en levenswijze kan ingeven dat er een algemeen “beste” leverancier van dergelijke diensten (of vergelijkbare diensten zoals elektriciteit, gas,…) niet bestaat’.

Het arrest van het hof van beroep te Gent van 26 november 2012

Het hof van beroep te Gent kreeg een zaak voorgeschoteld die de uiterste grenzen opzocht van wat toelaatbaar is als hyperbolische reclame. De voorgelegde reclameboodschap van een touroperator luidde als volgt:
‘Niet op congé met X.be? Maar allee…
Ik ben nog nooit op X.be geweest.
Maar allee…
Niet iedereen is klaar om X.be te ontdekken.
Jammer, want X.be is de sterkste touroperator op het internet: veilig, betrouwbaar en gegarandeerd de goedkoopste.
Niet op congé met X.be? Maar allee…’.

Het hof van beroep te Gent hanteerde de volgende interessante analyse:
(…) beschouwt het hof de voormelde reclamespot in de context van de globale reclamespot wél als een ‘superlatiefreclame’ (…)
Door in de reclameboodschap op te nemen dat X “gegarandeerd de goedkoopste” is, heeft X evenwel de grenzen afgetast van wat net nog door de beugel kan.
Zeer concreet zal de gemiddelde consument het meer dan eenmalig gebruik van de met mekaar rijmende woorden / zinsneden “congé”, “maar allee”, “.be” zonder meer als humoristisch relativerend ervaren en meteen ook alles wat in de desbetreffende korte reclameboodschap wordt gezegd (…).
Aldus zal de gemiddelde consument terstond en spontaan beseffen (…) dat voor het overige de rest van de boodschap niet letterlijk moet worden opgevat’.

Het hof van beroep te Gent stelt heel terecht dat het hier gaat om een absoluut randgeval dat kan beschouwd worden als net nog toelaatbaar of net niet meer toelaatbaar (als hyperbolische reclame). M.i. had deze reclameboodschap verboden kunnen worden daar het, ondanks de humoristische context, niet uitgesloten lijkt dat de gemiddelde consument de stelling in verband met de prijs wél letterlijk zal nemen. In ieder geval lijkt het mij raadzaam om als onderneming deze uiterste grens van het toelaatbare niet op te zoeken en te volstaan met meer algemene statements als ‘gegarandeerd de beste’ of ‘gegarandeerd uw fijnste vakantie’ waarover veel minder discussie kan bestaan.

 

Beide geciteerde uitspraken werden voorlopig nergens gepubliceerd.

Op deze blog verscheen enkele maanden geleden al een bijdrage met betrekking tot hyperbolische reclame en de verhouding met misleidende reclame. Die bijdrage staat stil bij de theoretische achtergrond van de leer van de hyperbolische reclame.

Vergelijkende reclame: zeg liever iets positiefs over uzelf, dan iets negatiefs over uw concurrent

U leeft voor uw onderneming en bent overtuigd van de goederen en diensten die zij op de markt kan aanbieden. U bent echter minder overtuigd van de goederen en diensten van uw concurrent en u zou het verschil in kwaliteit of het verschil in bijkomende dienstverlening graag in de verf willen zetten en aan iedereen willen meedelen. Eigenlijk wilt u gewoon een vergelijking maken tussen uw producten en die van uw concurrent opdat eenieder met eigen ogen zou kunnen vaststellen dat uw producten superieur zijn. En u mag dat doen, maar enkel onder bepaalde strikte voorwaarden. Eén ervan wordt hieronder toegelicht.

Vergelijkende reclame is toegelaten, op voorwaarde dat…

Sinds een twaalftal jaar is vergelijkende reclame in België toegelaten, weliswaar onder bepaalde strikte voorwaarden die op Europese leest geschoeid zijn (zie met name Richtlijn 2006/114/EG). Samengevat is vergelijkende reclame wat de vergelijking betreft, geoorloofd op voorwaarde dat ze:

  1. niet misleidend is;
  2. goederen of diensten vergelijkt die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd;
  3. op objectieve wijze een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van deze goederen en diensten, waartoe ook de prijs kan behoren, met elkaar vergelijkt;
  4. er niet toe leidt dat onder ondernemingen de adverteerder met een concurrent, of de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen of diensten van de adverteerder met die van een concurrent worden verward;
  5. niet de goede naam schaadt van en zich niet kleinerend uitlaat over de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen, diensten, activiteiten of omstandigheden van een concurrent;
  6. voor goederen met een benaming van oorsprong in elk geval betrekking heeft op goederen met dezelfde benaming;
  7. geen oneerlijk voordeel oplevert ten gevolge van de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent dan wel van de oorsprongsbenamingen van concurrerende goederen;
  8. goederen of diensten niet voorstelt als een imitatie of namaak van goederen of diensten met een beschermd handelsmerk of beschermde handelsnaam.

De voorwaarde dat vergelijkende reclame niet denigrerend mag zijn

De voorwaarde die het voorwerp uitmaakt van dit bericht is de vijfde voorwaarde die eigenlijk kort te vatten is als volgt: vergelijkende reclame mag niet denigrerend zijn. Anders gesteld: de concurrent mag niet zwartgemaakt worden in de vergelijkende reclame. Dit betekent niet dat een onderneming niets negatiefs mag zeggen over een concurrent (vergelijken impliceert immers bijna per definitie dat er één onderneming of één product als winnaar uit de bus komt), maar het betekent wel dat een onderneming niet verder mag gaan dan nodig om de vergelijking te voeren. Alles is een kwestie van proportionaliteit en uiteindelijk is het de rechter die over de concrete omstandigheden van het geval zal oordelen. Als een soort leidraad zou kunnen gelden dat hetgeen verboden is, reclame is die nodeloos grievend is of die – in strijd met de waarheid – zich negatief uitlaat over de andere onderneming. Eén en ander wordt niet beoordeeld vanuit het oogpunt van de onderneming waarmee vergeleken wordt, maar vanuit het oogpunt van derden. Denigrerend is dan de mededeling die een gegeven of een bewering bevat die in de geest van derden afbreuk kan doen aan de geloofwaardigheid of aan de reputatie van een marktdeelnemer, van zijn producten, zijn diensten of zijn activiteit.

Het speelt hierbij geen rol of de boodschap al dan niet juist is: zelfs volledig correct informatie kan denigrerend en dus verboden zijn.

Concrete toepassing

Rechterlijke uitspraken in verband met deze specifieke voorwaarde voor vergelijkende reclame komen opvallend vaak voor. Een recent voorbeeld was een vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen van 14 juni 2012. Daarin werd een onderneming veroordeeld wegens het voeren van denigrerende vergelijkende reclame op basis van de volgende stellingen gericht aan een (potentiële) klant, vanwege de betreffende onderneming:

  • dat haar concurrent zelf veroordeeld was wegens slechtmaking;
  • dat aannemers die een ernstige fout hebben gemaakt, kunnen uitgesloten worden van opdrachten;
  • dat de slechtmaking waaraan de concurrent zich had bezondigd een ernstige fout uitmaakt;
  • dat die concurrent geen verklaring op erewoord kan geven, hetgeen eveneens een uitsluitingscriterium is;
  • dat de concurrent heeft nagelaten om binnen de vooropgestelde termijn de website offline te halen zodat dwangsommen verbeurd zijn;
  • dat er schadevergoeding zal worden gevorderd lastens de concurrent.

Praktische tip

Hoewel veroordelingen wegens denigrerende vergelijkende reclame vaak voorkomen, is een veroordeling toch vermijdbaar. Een goede eerste stap is bijvoorbeeld te vertrekken vanuit de positieve eigenschappen van uw onderneming of uw product en die in de verf te zetten in plaats van de negatieve eigenschappen en tekortkomingen van de concurrent of zijn producten. Kortom, zeg liever iets positiefs over uzelf dan iets negatiefs over uw concurrent.

Tussen misleiding en overdrijving: de grenzen van hyperbolische reclame

Overdrijving is een vaak gebruikte techniek in de reclamewereld. Uw product is niet gewoon goed, het is het allerbeste. Een waspoeder wast witter dan wit. Een fanfare kan langs een auto lopen zonder dat de passagier wakker wordt. Een wondermiddel garandeert 5 kilo gewichtsverlies op 1 week. U hebt zich mogelijks al de vraag gesteld: mag en kan dit wel? En zo ja, waar ligt dan de grens? Een korte analyse.

Misleiding en de gemiddelde consument

Samengevat en enigszins vereenvoudigd zijn misleidende praktijken die praktijken die (1) de consument bedriegen of kunnen bedriegen en (2) de consument ertoe brengen of kunnen brengen een besluit te nemen over een transactie dat hij anders niet had genomen. De bedoelde consument – zoals onder meer wordt aangegeven in artikel 88 Wet Marktpraktijken – is in beginsel de ‘gemiddelde’ consument. Het gaat meer bepaald om de gemiddelde consument in de aangesproken doelgroep van de reclame. Bepaalde rechtspraak hanteert echter het strengere criterium van de minst alerte consument (vaak dan met verwijzing naar het arrest van het Hof van Cassatie van 12 oktober 2000).

Wanneer overdrijving misleiding wordt

Wanneer een overdrijving duidelijk een overdrijving is, dan kan de gemiddelde consument daardoor niet misleid worden. Daarbij mag rekening gehouden worden met het feit dat overdrijvingen in reclame vaak voorkomen en dat de gemiddelde consument boude stellingen als ‘de beste’, ‘de grootste’ of ‘de mooiste’ door een kritische bril zal bekijken. De gemiddelde consument zal dezelfde kritische zin niet of minstens niet noodzakelijk aan de dag leggen wanneer de overdrijving verpakt is als een objectieve boodschap (zie onder meer het arrest van het hof van beroep te Brussel van 4 juli 2012). Zodra dat het geval is, is de overdrijving niet meer herkenbaar als overdrijving en kan de gemiddelde consument dus bedrogen worden.

Merk ook op dat er een heel moeilijke verhouding bestaat tussen hyperbolische reclame en vergelijkende reclame. Hierover meer in een later bericht op deze blog.

Het arrest van het Hof van Cassatie van 12 oktober 2000 kan u raadplegen op de Juridat-website.

Op deze blog verscheen enkele weken geleden ook al een korte bijdrage met betrekking tot misleidende reclame. In deze bijdrage werd het belang van het aangesproken publiek bij de beoordeling of een reclame misleidend is, benadrukt.

Misleidende reclame: belang van het aangesproken publiek

Bij de beoordeling of een reclame misleidend is, wordt rekening gehouden met de doelgroep van de reclame. In een vonnis van de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel van 13 juli 2012 werd uitdrukkelijk vastgesteld dat het publiek waarop de reclame gericht was, bestond uit artsen. Vervolgens werd het misleidingsgevaar ingeschat vanuit het oogpunt van de gemiddelde arts.

Wat is misleidende reclame?

Hoewel verschillende bepalingen van de Wet Marktpraktijken van toepassing zijn op misleidende reclame gericht op niet-consumenten en handelspraktijken gericht op consumenten, is de essentie van de regels nagenoeg identiek. Misleiding veronderstelt (1) dat de boodschap de bestemmeling bedriegt of kan bedriegen (een verkeerde indruk) en (2) dat de boodschap de bestemmeling ertoe brengt of ertoe kan brengen een beslissing over een transactie te nemen die hij anders niet had genomen. Een misleidende mededeling staat niet gelijk aan een foutieve mededeling: ook juiste mededelingen kunnen misleiden en het weglaten van bepaalde informatie kan misleiden. Daarnaast is een onjuiste mededeling niet misleidend als iedereen de leugen makkelijk kan herkennen.

Toetsing aan de hand van het aangesproken publiek

Om na te gaan of een mededeling misleidend is, gaat de rechter uit van de ‘gemiddelde’ consument of de ‘gemiddelde’ professionele klant. Daarbij wordt niet rekening gehouden met alle consumenten of professionele klanten, maar enkel met diegenen die behoren tot de doelgroep van de reclame. Is een reclame gericht op een doelgroep die beschikt over een bijzondere kennis of een uitgebreide ervaring, dan wordt die achtergrond meegenomen in de beoordeling. De stakingsrechter te Brussel paste de theorie toe in zijn vonnis van 13 juli 2012. Hij stelde vast dat de doelgroep bestaat uit artsen en lijkt op die basis de lat om te spreken van misleidende reclame hoger te leggen. In ieder geval ging de rechter uit van de kennis en ervaring waarover de gemiddelde arts beschikt / geacht kan worden te beschikken.

Ken uw doelgroep

De boodschap voor iedere onderneming is duidelijk: ken uw doelgroep wanneer u reclame maakt. Dit is niet enkel van belang om te bepalen of de reclame het gewenste commerciële effect zal hebben, maar ook om te vermijden dat een reclame misleidend en dus in strijd met de Wet Marktprakijken zou zijn.

Op deze blog verscheen enkele weken geleden ook al een korte bijdrage met betrekking tot misleidende reclame. De vraag was daarin vooral waar de noodzakelijke informatie moet worden meegedeeld op bv. een website.

Hoe moeilijk te vinden informatie een reclame misleidend kan maken

Een onderneming die een website bouwt, dient zich de vraag te stellen hoe en waar zij informatie aan de consument ter beschikking stelt. Een website bestaat in de meeste gevallen uit meerdere webpagina’s die via diverse links met elkaar verbonden zijn. Wanneer een onderneming op een website reclame maakt of een aanbod verricht, heeft zij de keuze om alle informatie op één en dezelfde webpagina te plaatsen, dan wel de achterliggende voorwaarden te communiceren op een andere webpagina.

Vandaag zijn vele consumenten vertrouwd met internet en eveneens met het systeem van links en een opbouw uit verschillende webpagina’s. De gemiddelde consument die een reclame of een aanbod ziet op een website, weet dat hij niet alle informatie op één webpagina zal aantreffen en kan verondersteld worden om de links te gebruiken om bijkomende informatie te verwerven. De eerste webpagina mag dus niet afzonderlijk van de andere delen van de reclame worden beoordeeld. Het hof van beroep te Antwerpen heeft één en ander bevestigd in een arrest van juni 2012.

Echter, het hof van beroep heeft meteen ook aangegeven dat dit uitgangspunt grenzen kent. Waar die grenzen precies liggen, zal vermoedelijk van geval tot geval moeten beoordeeld worden, maar in algemene termen zou men kunnen stellen dat het niet de bedoeling kan zijn dat (belangrijke) informatie laattijdig en op verborgen wijze wordt meegedeeld of dat de consument slechts na behoorlijk speurwerk de volledige informatie en werkelijke voorwaarden (bv. met betrekking tot de totale prijs) kan ontdekken. Is dat wel het geval, dan kan een reclame veroordeeld worden als misleidend in de zin van artikel 88 van de Wet Marktpraktijken.