De herhaling van inbreuken op de Wet Marktpraktijken: hoe te voorkomen

Stel: uw onderneming wordt geconfronteerd met een inbreuk op de Wet Marktpraktijken door een andere onderneming die even snel eindigt als hij begonnen was. De reputatie van uw onderneming kreeg hierdoor een deuk en enkele klanten haakten al af. Uiteraard kan u proberen deze schade te verhalen op de inbreukpleger, maar u wilt vooral soortgelijke toekomstige inbreuken vermijden. Hoe pakt u dit aan?

Objectief herhalingsgevaar

De centrale vraag is vanzelfsprekend of een stakingsprocedure voor de voorzitter van de rechtbank van koophandel nog mogelijk is wanneer de inbreuk al afgelopen is. Of anders gesteld: kan een reeds gestaakte inbreuk nog voorwerp zijn van een bevel tot staking? Het antwoord daarop is volmondig ja, zoals ook terecht werd gesteld door de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Antwerpen in een vonnis van 5 juli 2012. Het eenmalige karakter en het feit dat de inbreuk (werkelijk of zogezegd) beëindigd is, zijn irrelevant voor de beoordeling van de noodzaak van een stakingsmaatregel. Enkel als herhalingsgevaar objectief is uitgesloten, kan een verwerende partij met succes verdedigen dat geen stakingsmaatregel meer kan worden uitgesproken.

In de rechtspraak werd al verschillende keren geoordeeld dat het objectieve herhalingsgevaar van belang is en niet de subjectieve ingesteldheid van de onderneming die de inbreuk pleegt. De vrijwillige stopzetting van de praktijk sluit op zich het herhalingsgevaar niet uit en is dus niet voldoende om de vordering tot staking ongegrond te verklaren .

Concrete toepassingen

Vele toepassingsmogelijkheden zijn denkbaar. Zo kan een onderneming nog een stakingsbevel opgelegd krijgen voor een inbreukmakende misleidende vermelding of verwarringstichtende handelsnaam die zij gedurende twee jaar heeft gebruikt, maar die zij intussen niet meer gebruikt. Het gevolg is dat wanneer zij in de toekomst deze vermelding of naam toch nog zou hanteren, automatisch dwangsommen verbeurd zullen zijn zonder nieuwe stakingsmaatregel. Een onderneming kan ook een stakingsbevel opgelegd krijgen voor één enkele brief die zij aan een aantal (potentiële) klanten heeft verstuurd waarin zij een andere onderneming zwart maakt. Verricht zij dan een nieuwe soortgelijke mededeling, zijn mogelijks dwangsommen verschuldigd.

Een onderneming kan dus preventief handelen en een stakingsbevel verkrijgen tegen de inbreukpleger voor een inbreuk die al is afgelopen of die slechts één keer heeft plaatsgevonden voor zover er objectief herhalingsgevaar is.

Misleidende reclame: belang van het aangesproken publiek

Bij de beoordeling of een reclame misleidend is, wordt rekening gehouden met de doelgroep van de reclame. In een vonnis van de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel van 13 juli 2012 werd uitdrukkelijk vastgesteld dat het publiek waarop de reclame gericht was, bestond uit artsen. Vervolgens werd het misleidingsgevaar ingeschat vanuit het oogpunt van de gemiddelde arts.

Wat is misleidende reclame?

Hoewel verschillende bepalingen van de Wet Marktpraktijken van toepassing zijn op misleidende reclame gericht op niet-consumenten en handelspraktijken gericht op consumenten, is de essentie van de regels nagenoeg identiek. Misleiding veronderstelt (1) dat de boodschap de bestemmeling bedriegt of kan bedriegen (een verkeerde indruk) en (2) dat de boodschap de bestemmeling ertoe brengt of ertoe kan brengen een beslissing over een transactie te nemen die hij anders niet had genomen. Een misleidende mededeling staat niet gelijk aan een foutieve mededeling: ook juiste mededelingen kunnen misleiden en het weglaten van bepaalde informatie kan misleiden. Daarnaast is een onjuiste mededeling niet misleidend als iedereen de leugen makkelijk kan herkennen.

Toetsing aan de hand van het aangesproken publiek

Om na te gaan of een mededeling misleidend is, gaat de rechter uit van de ‘gemiddelde’ consument of de ‘gemiddelde’ professionele klant. Daarbij wordt niet rekening gehouden met alle consumenten of professionele klanten, maar enkel met diegenen die behoren tot de doelgroep van de reclame. Is een reclame gericht op een doelgroep die beschikt over een bijzondere kennis of een uitgebreide ervaring, dan wordt die achtergrond meegenomen in de beoordeling. De stakingsrechter te Brussel paste de theorie toe in zijn vonnis van 13 juli 2012. Hij stelde vast dat de doelgroep bestaat uit artsen en lijkt op die basis de lat om te spreken van misleidende reclame hoger te leggen. In ieder geval ging de rechter uit van de kennis en ervaring waarover de gemiddelde arts beschikt / geacht kan worden te beschikken.

Ken uw doelgroep

De boodschap voor iedere onderneming is duidelijk: ken uw doelgroep wanneer u reclame maakt. Dit is niet enkel van belang om te bepalen of de reclame het gewenste commerciële effect zal hebben, maar ook om te vermijden dat een reclame misleidend en dus in strijd met de Wet Marktprakijken zou zijn.

Op deze blog verscheen enkele weken geleden ook al een korte bijdrage met betrekking tot misleidende reclame. De vraag was daarin vooral waar de noodzakelijke informatie moet worden meegedeeld op bv. een website.

De wetsinbreuk door een andere onderneming en hoe die te beëindigen

Stel: uw onderneming leeft alle mogelijke regels na (bv. vereiste vergunningen of de privacy-wetgeving), maar uw concurrent neemt het hiermee wat minder nauw en behaalt hierdoor een competitief voordeel. Om het evenwicht te herstellen, wenst u niet dezelfde weg te bewandelen, maar wil u die andere onderneming dwingen om de regels na te leven. Hoe kan u dit dan efficiënt bewerkstelligen? Een suggestie.

Onwettige mededinging

Het antwoord ligt in de leer van de “onwettige mededinging”. Het arrest van 9 mei 2012 van het hof van beroep te Brussel is een mooie gelegenheid om de principes achter deze leer nog eens kort uiteen te zetten. De essentie is dat de schending van een wettelijke bepaling die niet uitdrukkelijk wordt genoemd in of deel uitmaakt van de Wet Marktpraktijken toch een schending van deze wet kan uitmaken. Het aanknopingspunt hiervoor wordt gevonden in de algemene norm van artikel 95 van de Wet Marktpraktijken. Een inbreuk op een andere wetgevende tekst zal meteen ook een inbreuk op artikel 95 uitmaken voor zover de inbreuk wordt begaan bij of ter gelegenheid van de uitoefening van het beroep en voor zover de onderneming in kwestie de beroepsbelangen van één of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden door deze wetsinbreuk. Het volstaat in dat verband dat de inbreuk een competitief voordeel verstrekt aan diegene die de inbreuk begaat.

Wanneer er effectief sprake is van een inbreuk op artikel 95 van de Wet Marktpraktijken, kan men een stakingsvordering instellen om de stopzetting van de inbreuk te horen bevelen onder verbeurte van dwangsommen. Vaak kan dit relatief snel en worden inbreuken uitgesloten voor de toekomst.

Mogelijke toepassingen

In het genoemde arrest van het hof van beroep te Brussel was een schending van de Wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen aan de orde. Verschillende andere toepassingen van de leer van de onwettige mededinging zijn ook al voorgekomen in de rechtspraak of zijn minstens ook mogelijk. Voorbeelden zijn een schending van de Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, een tekortkoming aan de vergunningsplicht voor reisbureaus, een schending van de Wet Consumentenkrediet of zelfs een inbreuk op het Wetboek van vennootschappen (zoals de verplichte vermeldingen op een website).