Vijfde recyclagemiddag van het Vlaams Pleitgenootschap: “De Wet Marktpraktijken en Consumentenbescherming in het oog van de storm”

Op vrijdag 18 januari 2013 organiseert het Vlaams Pleitgenootschap een recyclagemiddag waarbij de auteur van deze blog zal optreden als spreker. Een korte samenvatting vindt u hieronder:

De Wet Marktpraktijken, die vooral voor ondernemingen die in contact treden met de consument van groot belang is, ligt op vele fronten onder vuur. De discussies over de sperperioderegeling zijn bekend en in de media worden de meest uiteenlopende meningen verkondigd, maar hoe zit het nu precies? Bestaan er nog zekerheden over deze regeling? Daarnaast – en dat wordt vaak over het hoofd gezien – wankelen ook onder meer de bepalingen in verband met de aankondiging van prijsverminderingen, de solden zelf, verkoop met verlies en het huidige – afgezwakte – verbod op gezamenlijke aanbiedingen. En is de Wet Marktpraktijken nu van toepassing op de uitoefenaars van vrije beroepen of had dat minstens al zo moeten zijn? Het Europese Hof van Justitie zal in de komende jaren de hoofdrolspeler zijn in het verhaal van het einde van de Wet Marktpraktijken zoals we die nu kennen. Bovendien zal de Richtlijn Consumentenrechten binnenkort de Wet Marktpraktijken op sommige punten nog grondig hervormen.

Redenen te over om deze wet grondig te bespreken en de impact van de ontwikkelingen te evalueren. Als extra zullen nog enkele interessante niet-gepubliceerde uitspraken inzake marktpraktijken en consumentenbescherming aan bod komen.

Inschrijven kan nog steeds, meer informatie vindt u op de website van het Vlaams Pleitgenootschap.

Verkoop aan inwoners van een andere lidstaat: welke rechter is bevoegd?

Stel: u verkoopt aan een consument die inwoner is van een andere EU-lidstaat. Weet u dan zeker in welke lidstaat u door de consument voor de rechter gedaagd kan worden in verband met de gesloten verkoop en het voorwerp van die verkoop? Is het bijvoorbeeld denkbaar dat een onderneming door een consument die woont in een andere lidstaat voor de rechter in die andere lidstaat wordt gedaagd, ook al is er geen sprake van een verkoop op afstand? Een beknopte analyse aan de hand van een recent arrest van het Hof van Justitie.

De bepalingen in de Brussel I-verordening

Artikel 15, lid 1, sub c, van verordening 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de Brussel I-verordening) bepaalt: ‘Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer […] c) […] de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt’.

Vervolgens bepaalt artikel 16 van de Brussel I-verordening in zijn eerste lid: ‘De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft’. De consument wordt aldus de keuze gelaten.

Verlangt artikel 15, lid 1, sub c van de Brussel I-verordening dat het gaat om een verkoop op afstand?

Het Hof van Justitie had onlangs de mogelijkheid om zich over deze vraag uit te spreken. De feiten die aanleiding gaven tot het arrest zijn samen te vatten als volgt:

Een consument die in Oostenrijk woont, zocht op internet naar een auto van een Duits merk (voor privé gebruik) en voerde uiteindelijk op een Duitse website het gewenste merk en model in. De consument in kwestie werd vervolgens doorgestuurd naar een aanbieding van een in Duitsland gevestigde burgerlijke vennootschap. De consument belde de verkoper op een nummer dat een internationaal kengetal bevatte en kreeg te horen dat de gekozen personenwagen niet meer beschikbaar was. Door de verkoper werd een andere personenwagen voorgesteld. Aan de consument werd ook meegedeeld dat haar Oostenrijkse nationaliteit niet aan de aankoop van een personenwagen bij de Duitse vennootschap in de weg stond. De consument ging vervolgens naar Duitsland, ondertekende de koopovereenkomst en nam het voertuig in ontvangst. Terug in Oostenrijk, bleken er ernstige gebreken aan het voertuig. Na de weigering van de verkoper om het voertuig te herstellen, leidde de consument een procedure in voor de rechterlijke instantie van haar woonplaats, d.w.z. in Oostenrijk en niet in Duitsland. De redenering was dat zij een overeenkomst had gesloten als consument met een onderneming die haar commerciële of beroepsactiviteit op Oostenrijk richtte, zoals bedoeld in artikel 15, lid 1, sub c van de Brussel I-verordening.

Het Hof van Justitie hoefde niet na te gaan of de commerciële activiteiten van verweerders op Oostenrijk waren gericht, omdat de Oostenrijkse reeds had geoordeeld dat aan deze voorwaarde is voldaan. Wel stelde de verwijzende rechter een prejudiciële vraag om te vernemen of artikel 15, lid 1, sub c, van de Brussel I-verordening aldus moet worden uitgelegd dat het verlangt dat de overeenkomst tussen consument en ondernemer op afstand is gesloten. Het Hof van Justitie beantwoordt deze vraag ontkennend en haalt in zijn arrest argumenten aan uit de ontstaansgeschiedenis van de Brussel I-verordening, uit de letterlijke tekst van de verordening en uit de doelstelling van de betreffende verordening.

Aandachtspunt voor uw onderneming

Het hoger genoemde artikel 15, lid 1, sub c kan er dus toe leiden dat uw onderneming wordt gedagvaard voor de rechter in een andere lidstaat wanneer een overeenkomst werd gesloten met een consument in die andere lidstaat, ook al gaat het niet om een overeenkomst op afstand. Het artikel vindt toepassing zodra (1) de ondernemer zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, dan wel zijn activiteiten met ongeacht welke middelen richten op die lidstaat, of op meerdere lidstaten met inbegrip van die lidstaat, en (2) de overeenkomst waarover het gaat onder dergelijke activiteiten valt. Of deze voorwaarden vervuld zijn, zal een feitenkwestie zijn die beslecht wordt door de nationale rechter.

De zaak is bij het Hof van Justitie bekend onder het nummer C-190/11 en het arrest kan worden geraadpleegd op de website van het Hof.

De Brussel I-verordening kan u raadplegen op de website van de Europese Unie.