Frauduleus gebruik betaalkaart: wie betaalt de rekening?

De houder van een bankkaart of een kredietkaart moet met de nodige voorzichtigheid omspringen met dit betaalinstrument. Het is uiteraard niet de bedoeling dat deze kaarten zomaar onbeheerd worden achtergelaten of voor het grijpen liggen. De PIN-code is persoonlijk en moet worden geheimgehouden (gepersonaliseerde veiligheidskenmerken). Loopt het toch fout en kan de houder van de kaart een grove nalatigheid verweten worden, dan is hij in principe onbeperkt aansprakelijk voor de opgelopen verliezen. Maar wat is een grove nalatigheid en hoe wordt die aangetoond? Een voorbeeld.

Basisregel

Sterk vereenvoudigd komt de regeling van de aansprakelijkheid bij een verloren of gestolen betaalinstrument t.a.v. consumenten hierop neer (artikel 37 Wet betalingsdiensten):

  • Vanaf de kennisgeving van verlies of diefstal is de consument in principe niet meer aansprakelijk voor verder onrechtmatig gebruik van de kaart;
  • Voor de kennisgeving van verlies of diefstal draagt de consument het verlies tot een bedrag van ten hoogste 150 euro voor niet-toegestane betaalinstructies (de grens van 150 euro kan contractueel ook verlaagd of tot nul herleid worden);
  • Voor de kennisgeving van verlies of diefstal draagt de consument alle verliezen die voortvloeien uit niet-toegestane betalingen als die zich hebben voorgedaan doordat de consument met grove nalatigheid één van de verplichtingen genoemd in artikel 31 Wet betalingsdiensten niet is nagekomen (onder meer: alle redelijke maatregelen nemen om de veiligheid van de kaart en de PIN-code te waarborgen).

Ten aanzien van niet-consumenten kan van deze regeling worden afgeweken.

Voorbeeld van grove nalatigheid

Wanneer is er dan sprake van een grove nalatigheid? De Wet betalingsdiensten noemt zelf al als voorbeeld ‘het feit, vanwege de betaler, zijn gepersonaliseerde veiligheidskenmerken, zoals een identificatienummer of enige andere code in een gemakkelijk herkenbare vorm te noteren, en met name op het betaalinstrument, of op een voorwerp of een document dat de betaler bij het instrument bewaart of met dat instrument bij zich draagt’. Hoewel er discussie over kan bestaan of het wel aan de wetgever toekwam om voorbeelden van grove nalatigheid te geven, wordt vrij algemeen aanvaard dat het bewaren van een PIN-code op of bij de betaalkaart een voorbeeld van grove nalatigheid is.

Bewijs van grove nalatigheid

De bewijslast inzake grove nalatigheid rust op de betalingsdienstaanbieder. De vraag is dan uiteraard hoe die kan bewijzen dat de consument (betaler) de PIN-code op of bij de betaalkaart heeft bewaard. Per hypothese is de betaalkaart immers gestolen en vindt men die betaalkaart en de documenten die erbij werden bewaard nooit terug. Rechtspraak (en in ieder geval gepubliceerde rechtspraak) hierover is eerder zeldzaam, maar de adviezen van het ‘Bemiddelingscollege Banken – krediet – beleggingen’ vullen die leemte. Deze adviezen zijn niet bindend, maar geven wel interessante inzichten. Zo oordeelde het Bemiddelingscollege vorig jaar nog in een advies dat gewichtige, bepaalde en overeenstemmende vermoedens kunnen volstaan als bewijs van het feit dat de code op of bij de betaalkaart werd bewaard. In het voorgelegde geval betrof het een diefstal waarbij de dief van bij de tweede poging de correcte geheime code had ingetikt. Het laatste legitieme gebruik dat de consument had gemaakt van de betaalkaart dateerde van de dag voordien, wat volgens het Bemiddelingscollege de mogelijkheid uitsluit dat de consument vóór de diefstal, tijdens een legitiem gebruik van de bankkaart, door de dief zou zijn bespied waardoor deze de geheime code kon achterhalen.

Andere adviezen van het Bemiddelingscollege kan u raadplegen op
de website van de Bemiddelingsdienst Banken – Krediet – Beleggingen.